Wat is de betekenis van stommeling?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stommeling

stommeling - Zelfstandignaamwoord 1. (pejoratief) iemand die domme dingen doet Laat je toch niet in met die stommelingen! Woordherkomst Afgeleid van stom met het achtervoegsel -ling met het invoegsel -e-

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

stommeling

stommeling - zelfstandig naamwoord uitspraak: stom-me-ling 1. scheldwoord voor iemand die iets doms gedaan heeft ♢ pas toch op, stommeling! Zelfstandig naamwoord: stom-me-ling de stommeling ...

2024-04-26
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

stommeling

dom persoon; botterik. De Nieuwe Kerk is u zeker niet onbekend. Nee, zegt ze, de stommeling! (Herman Heijermans, Op hoop van zegen, 1900)

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

stommeling

stommerik, dwaas, domoor; vent, lomperd.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stommeling

s., stommeling.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STOMMELING

I. m. (-en), domoor, botterik. II. v., 1. onzekere, met enig gerucht gepaard gaande bewegingen ; 2. rommelend geluid.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stommeling

I. v. (Z.-N. dof gedruis; geharrewar). II. m. en v. stommelingen (min. domoor, botterik); vr. ook stommelinge, stommelingen.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

stommeling

I. ('stomməling) m. (-en) stomme mens. Syn. ➝ botterik. II. ('stomməling) v. (-en) het stommelen.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)