portretteerkunst gebaseerd op het natrekken van schaduwbeelden van koppen en profil, genoemd naar de Fr. controleur-generaal van Financiën. Etienne Silhouette (1709-1767), wiens liefhebberij om de wanden van zijn landhuis te versieren met door hemzelf gemaakte schaduwbeelden even legendarisch werd als zijn reputatie als schepper van een aantal impopulaire bezuinigingsmaatregelen.
Buiten Frankrijk is de term pas later ingeburgerd: in Duitsland, waar de silhouetkunst een bijzonder grote vlucht nam. bleef men bij voorkeur spreken van ‘Schattenriss': in Engeland sprak men van ‘shade’ of van ‘profile likeness’ tot aan de publikatie van A Treatise on Silhouette Likeness in 1835 van de Fransman Augustin Edouart, waardoor de term silhouette ingeburgerd raakte. Stilistisch zocht de silhouet aansluiting bij een smaak voor zwartfigurigheid die sinds de opgraving van dergelijk Grieks vaatwerk in de ruïnes van de oude Griekse kolonies in het oude Etruskenland een accent gaf aan het 18de-eeuwse classicisme (Etruskische stijl). In Duitsland kwam daarbij nog de grote publiciteit die de Zwitserse theoloog J.K. Lavater (1741-1801) behaalde met zijn bestudering van de fysiognomiek, ten behoeve waarvan iedereen zich beijverde om Lavater studiemateriaal te bezorgen, dan wel zijn silhouet aan hem op te zenden ter expertise. Zijn publikatie Physiognomische Fragmente zur Beförderung der Menschenkenntnis und Menschenliebe (1775-1778) was in 1780 ook in Nederlandse vertaling verkrijgbaar. Toen de silhouet in ons land algemeen werd was de Franse naam echter reeds daarmee verbonden.
De grote vlucht die de silhouetkunst eensklaps nam berust op nog enkele andere oorzaken. Meer dan bij de portretminiatuur, waarvan de silhouetkunst de burgerlijke tegenhanger werd. was de techniek erop berekend door minder begaafde kunstenaars en door dilettanten met redelijk succes te worden beoefend: de professionele beoefenaars probeerden door snelheid goed te maken wat zij door goedkope tarieven aan inkomen te kort kwamen. De techniek van het silhouetteren bestond uit het verkleinen van het op ware grootte nagetekende schaduwbeeld met behulp van de pantograaf. Daarbij werd uitsluitend gestreefd naar een zo eerlijk mogelijke weergave van het originele, ongeflatteerde beeld; er bestaan dan ook geen betrouwbaarder iconografische documenten van beroemdheden uit deze tijd. Het spreekt vanzelf dat meer begaafde silhouettisten het beneden zich achtten om de pantograaf te gebruiken; zij knipten direct naar het model of tekenden het profiel direct in de juiste verkleining na. De silhouetkunst heeft lang genoeg gebloeid om verscheidene genres op te leveren.
Allereerst kan men onderscheid maken tussen het gangbare borststuk en het stuk ten voeten uit; de laatste vorm was in Duitsland bijzonder in trek en werd vooral toegepast voor het verenigen van de silhouetten van een hele familie tot groepsportret. Hier te lande werden borststukken van echtparen en hun kinderen vaak verenigd rond een (levens-)boom, obelisk of andere centrale figuur, gecombineerd met een gelegenheidsvers en naar classicistisch gebruik omhangen met bloemkransen, festoenen en noeuds de ruban. Uit deze knipwerken zal zich het vrije knipwerk uit de Nederlandse volkskunst hebben ontwikkeld. Naast het uitknippen uit papier kon de silhouet ook worden uitgevoerd in Oostindische inkt, of in een combinatie van beide technieken. Daarbij werd vaak veel werk gemaakt van het opwerken van accessoires zoals pruiken, mutsen, jabots en fichus. Ook als achterglasschildering werd de silhouet vaak toegepast, met een verguld fond als achtergrond.
Omstreeks 1800 kwam een bastaardvorm in zwang die bestond uit het inkleuren van de kleding. In de graveerkunst werd de silhouet geïntroduceerd als een goedkope portretvorm, bijv. in voor eigen rekening gedrukte dichtbundeltjes, publikaties van ééndagscelebriteiten en catalogi van kunstveilingen. Ook in de keramische industrie liet de silhouetkunst haar sporen achter, in Duitsland en Oostenrijk vooral uitgevoerd in églomisétechniek; op porselein uit die tijd komen silhouetten dikwijls voor op stukken gemaakt ter herdenking van speciale gebeurtenissen of personen. o.a. uit Bristol, Worcester, Nyon en Sèvres (koppen van Mirabeau en Benjamin Franklin). Silhouetten van Frederik de Grote komen voor op porselein uit Dresden, Fulda, Gotha, Höchst en Nymphenburg. Silhouetten worden eveneens toegepast op sieraden, vooral bij rouwjuwelen en medaillons, of ter versiering van snuifdozen, dozen voor visitekaartjes e.d. Tegen het midden van de 19de eeuw verloor de silhouet haar populariteit door de opkomst van de daguerrotypie.