Meestal komt uit een zaad slechts 1 plant, in zeldzame gevallen echter 2. In de meeste gevallen zijn deze beide individuen normaal diploid (2n).
Betrekkelijk vaak echter bezit 1 der 2 een afwijkend aantal chromosomen, b.v. hel triploide (3n) of het haploide aantal (n). Van betekenis is het verkrijgen van haploide individuen vooral bij kruisbestuivers, omdat men m.b.v. colchicine het haploide stel chromosomen verdubbelen kan tot het diploide, waarmee men dan volkomen homozygote diploide planten en stammen verkrijgt, die uitgangspunt voor heterosiskruisingen kunnen zijn.