Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Triplex

betekenis & definitie

1. (hout) In algemene zin verstaat men hieronder een plaat hout, die is samengesteld uit een, gewoonlijk oneven, aantal op elkaar gelijmde lagen, waarvan de vezelrichtingen elkaar kruisen. Dit aantal houdt enerzijds verband met de dikte van de plaat, anderzijds ook met de houtsoort; van sommige worden reeds meer dan 3 lagen vereist, wanneer de plaatdikte 4 mm te boven gaat.

In engere zin noemt men t. een uit 3, multiplex een uit meer dan 3 lagen bestaande plaat. Als gevolg van het elkaar kruisen der vezelrichtingen trekt t. minder, laat zich beter buigen, is sterker en heeft een groter spijkerhoudend vermogen dan een enkelvoudige plaat van dezelfde dikte; bovendien is het vuurbestendiger, isoleert beter de warmte, is sterker geluiddempend en kan in veel groter breedte geleverd worden.

T. kan uit 1 of uit meer houtsoorten vervaardigd zijn; vaak gebruikt men voor de binnenlaag een goedkope, voorde beide deklagen of voor één hiervan een fraaiere houtsoort. De binnenlaag is in de regel dikker dan de deklagen. Dikke platen dragen de naam meubelplaat; deze hebben gewoonlijk een binnenlaag van latten, blokjes of staafjes. Bij t. treft men ook combinaties met andere materialen aan, zoals binnenlagen van asbest-cement (brandvertragende werking), deklagen van metaal, enz. (vgl. Fineer).
2. (erfelijkheids!.) Een tetraploide plant heeft ieder chromosoom in viervoud. Voor een bepaald factorenpaar (A-a) kan de genotypische samenstelling dus zijn aaaa (nulliplex), Aaaa (simplex), AAaa (duplex), AAAa (triplex) en AAAA (quadriplex (z. Tetrasome erfelijkheid).

< >