Wat is de betekenis van triplex?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

triplex

triplex - Zelfstandignaamwoord 1. (bouwkunde) compositieplaat betaande uit 3 laagjes gelijmd hout in verschillende vezelrichtingen triplex - Bijvoeglijk naamwoord 1. bestaande uit of gemaakt van 'triplex' Woordherkomst afgeleid van het Latijnse 'plex' met het voorvoegsel tri- Verwante begrippen multiple...

2024-04-19
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

triplex

Triplex en multiplex en zijn plaatvormige composietmaterialen die opgebouwd zijn uit een oneven aantal houtfineerlagen die kruiselings op elkaar verlijmd worden.

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

triplex

triplex - zelfstandig naamwoord uitspraak: tri-pleks 1. houten plaat bestaande uit drie kruiselings op elkaar gelijmde lagen ♢ het voordeel van triplex is dat het niet krom trekt Zelfstandig naamwoord: tri-pleks het...

2024-04-19
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Triplex

[Lat. triplex = drievoudig, van tri- en plicare = vouwen] drie dunne op elkaar gelijmde lagen hout met vezelrichting loodrecht op die van naastliggende laag.

2024-04-19
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Triplex

drievoudig; uit drie lagen bestaand hout

2024-04-19
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

triplex

triplex - Houten platen die bestaan uit een aantal dunne lagen roterend geschild fineer, die zodanig aan elkaar zijn gelijmd dat de draad van elke laag loodrecht op de draad van de aangrenzende laag ligt.

2024-04-19
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Triplex

1. (hout) In algemene zin verstaat men hieronder een plaat hout, die is samengesteld uit een, gewoonlijk oneven, aantal op elkaar gelijmde lagen, waarvan de vezelrichtingen elkaar kruisen. Dit aantal houdt enerzijds verband met de dikte van de plaat, anderzijds ook met de houtsoort; van sommige worden reeds meer dan 3 lagen vereist, wanneer de plaa...

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Triplex

(Lat.), bn., drievoudig; — als zn. o. ben. voor hout in platen, gevormd door het kruiselings op elkaar lijmen van drie dunne lagen hout, waardoor het niet trekt of krimpt.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Trĭplex

plĭcis 1. adi., drievoudig, -dubbel, acies, Caes., Diana (als Diana, Luna en Hecate), Ov., mundus (hemel, aarde en zee), Ov., evenzo regnum (onder Juppiter, Neptunus en Pluto verdeeld), Ov., cuspis, de driestand van Neptunus, Ov., porticus, met drie zuilenrijen, Suet., gens, drie volksstammen, Verg.,...