stengel
(1970) (inf.) mannelijk lid. Zie ook: stengelen*; stengel zwengelen. • Je wilt zeker die opgezette stengel van je weer in mijn (op jouw verzoek, sijkert) afgeschoren je-weet-wel stoppe. Nou je kan mooi de pot op. (Ik hou van jou. Liefdesbrieven geselecteerd door Eva Hoornik. 1970) • Ik lag op mijn rug en Patricia zat schrijlings op me en...