Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Standen en gangen

betekenis & definitie

Om een paard (en dit geldt voor andere dieren eigenlijk ook; goed te kunnen beoordelen moet men het z.g. vierkant neerzetten.

D.w.z. dat alle 4 benen dan gelijkmatig worden belast en op de 4 hoeken van een rechthoek zijn geplaatst. Van voor en achter gezien staan de benen dan evenwijdig aan elkaar. Van terzijde gezien staat het voorbeen dan geheel loodrecht en zo, dat de loodlijn uit de knobbel van de kam van het schouderblad neergelaten precies midden door onderarm, voorknie en pijp valt en zodoende net achter de voorhoef op de grond komt. Bij het achterbeen valt de loodlijn, neergelaten van de achterkant van de zitbeenknobbel precies achter de verticaal staande pijp van het achterbeen langs. Verder is de hoek die het spronggewricht maakt ca 1350.

Sommige dieren kunnen niet op een dgl. wijze worden opgesteld als gevolg van een of andere afwijking. Staan de benen te ver uit elkaar, d.w.z. de voorbenen te ver naar voren of de achterbenen te ver naar achteren, dan spreekt men van een gestrekte stand, die sommige paarden aangeleerd is, omdat daardoor het kruis rechter lijkt. Staan de benen te veel onder het lichaam, dan spreekt men van onderstandig. Van voren en van achteren gezien staan de benen soms niet evenwijdig aan elkaar. Zijn de beenassen wel recht, maar lopen ze naar onderen uit elkaar, dan noemt men dat bodemwijd, het tegengestelde is bodemnauw. Soms zijn de beenassen van voren, resp. van achteren gezien niet recht.

Men krijgt daardoor bij de voorbenen X- of O-benige stand, bij de achterbenen noemt men het meestal nauw of wijd in de hakken. Verder spreekt men van hol in de knieën, als bij de

voorbenen de knieën naar achteren doorgezakt zijn en bokbenig, als ze naar voren doorbuigen. Ten slotte komen nog te weke en te steile kootstand voor als de hoek, die de voetas met de grond maakt bij de voorbenen, resp. < of > is dan 45° en bij de achterbenen < of > is dan 60. Is de voetas van terzijde gezien naar voren doorgebogen, dan noemt men een dgl. stand beervoetig. Ligt van voren of achteren gezien de voetas niet in het verlengde van de beenas, maar wijkt deze naar binnen af, dan is dat een dier met een toontrederstand; wijkt de voetas naar buiten uit, dan spreekt men van Franse of dansmeesterstand. Ook kan de stand in de spronggewrichten van terzijde gezien nog afwijken. Is de hier gevormde hoek nl. te groot dan spreekt men van een steile sprong. Is de hoek te klein, dan noemt men dat sabelbenigheid.

Het bezwaar van afwijkende standen is, dat daardoor de gewrichten onevenredig worden belast, waardoor de kans op te snelle slijtage groter wordt. Bovendien komen bij afwijkende beenstanden zeer vaak afwijkende gangen voor. Normaal is, dat de benen recht vooruit worden gebracht, zowel in draf als in stap. Galop is voor landbouwpaarden van ondergeschikte betekenis. De benen moeten verder flink ver worden verplaatst. Men noemt de gang dan voldoende ruim.

Worden de benen binnenwaarts om naar voren gebracht, zoals men dat vaak ziet bij paarden met een Franse stand, dan spreekt men van een scheppende gang. Bij toontrederstand worden de benen vaak buitenwaarts om naar voren gebracht. Een dgl. gang noemt men maaiend. Een andere afwijkende gang is de z.g. hanetred, waarbij bij het voorwaarts gaan een (of beide achterbenen af en toe zeer sterk wordt gebogen in het spronggewricht.

De Spaanse pas is een diagonale gang met gestrekte voorbenen, d.w.z. de voorbenen worden opgetild, gebogen en ver vooruit gestrekt. Het achterbeen moet het gestrekte voorbeen goed volgen, waardoor veel terrein gewonnen wordt. Het is een fraaie gang, die vooral op het circuspubliek veel indruk maakt. Spaanse draf is een draf met gestrekte voorbenen. Bij telgang worden de beide linker benen en vervolgens de beide rechter benen tegelijk naar voor verplaatst en niet in de normale volgorde: rechts voor, links achter, links voor, rechtsachter.

TH. DE GROOT.