Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Kam

betekenis & definitie

1. (pluimveet.) is de zich boven op de kop van een hoen bevindende vlezige uitgroeiing van de huid. Bij leggende hennen is de k. groot en bloedrood: bij ruiende hennen klein, ineengeschrompeld en flets van kleur.

Bij hanen is de k. sterker ontwikkeld dan bij hennen; het gesl. is mede aan de k. te onderkennen. Er zijn verschillende kamvormen, die kenmerkend zijn voor ras en kleurslag. De nutrassen hebben bijna alle een enkele k. De grootte hiervan loopt sterk uiteen. Leghorns hebben een grote, bij de hennen overhangende k. Bij R.I.R. en Barnevelder is de k. kleiner. Een enkele, k. is gekarteld en heeft 5 of 6 tanden. De Witte Wyandotte heeft een rozenkam. 2. (bemestingsleer) Is de gebruikelijke afkorting voor kalkmergel.