De spieren zijn organen, die m.o.m. samentrekbaar zijn. Bij onze huisdieren worden zij onderverdeeld in:
(1) voortbewegingsspieren, die voorn. aan de ledematen voorkomen;
(2) bewegingsspieren, die vooral aan de romp worden aangetroffen en
(3) spieren, die ter bekleding of vorming van ingewands- of lichaamsholten dienen en die daarbij soms als draagspieren (b.v. de buikspieren) functionneren.
De meeste spieren zijn onderworpen aan de wil; er zijn echter ook spieren, die onafhankelijk van de wil van het individu arbeiden en spieren, die slechts tot op zekere hoogte aan de wil onderworpen zijn. Op grond hiervan kunnen de spieren wederom in 3 groepen worden verdeeld nl.: de willekeurige, de onwillekeurige en de halfwillekeurige spieren. De willekeurige zijn dwarsgestreept en hebben een eigen, een zelfstandige vorm. Ze zijn m.o.m. donkerrood gekleurd. Zij hechten zich bijna zonder uitzondering aan één of meer geraamte-onderdelen vast en worden in het dagelijks leven vlees genoemd. De onwillekeurige spieren of gladde spieren, die geert eigen zelfstandige vorm bezitten, maar deze ontlenen aan de vorm van het orgaan, waarin zij voorkomen, functionneren onafhankelijk van de wil en zijn veel lichter van kleur.
Wij treffen hen voorn. aan in de wand van verschillende ingewanden, b.v. in de darmwand en in de baarmoederwand. De derde groep, de halfwillekeurige spieren, zijn tot op zekere hoogte aan de wil van het individu onderworpen, maar bij overschrijding van een bepaalde grens niet meer. Wij kunnen de sluitspieren van de pisblaas of van de endeldarm zich willekeurig laten samentrekken of ontspannen, maar nadat b.v. de vulling van de pisblaas een bepaalde hoogte heeft bereikt, ontspant zich de sluitspier onafhankelijk van onze wil en vloeit de urine af.
Aan de spieren worden vaak onderscheiden een kop, een buik en een staart. Dit onderscheid wordt meestal gemaakt t.a.v. de spieren van de ledematen. Het gedeelte, dat zich vasthecht aan het been, dat niet bewogen moet worden, dat dus fungeert als vast punt, heet de kop, terwijl de staart zich dan vasthecht aan het te bewegen been. Vaak, zoals aan de onderste helft der ledematen, is er te weinig plaats voor aanhechting van de spier. Ter ondervanging van dit bezwaar gaat de spier dan over in een pees, die niet samentrekbaar is en uit veel sterker weefsel bestaat, zodat hij een veel geringere omvang en dus een kleinere aanhechtingsplaats behoeft. Deze brengt de werking van de spier onverminderd naar de plaats van aanhechting over.
De spieren zijn onderling doorgaans verbonden of omgeven door m.o.m. krachtige peesplaten, ook fascies genaamd, die het onderling verband bevorderen en tevens een gecombineerde werking van verschillend gerichte spieren mogelijk maken. Soms vervullen zij de rol van een windsel en verstevigen zij de spierwerking in hoge mate. Als vb. denken wij b.v. aan de schenkelfascie, die alle spieren van de schenkel met een sterke peesplaat omgeeft en de onderarmfascie, die hetzelfde doet t.a.v. de onderarmspieren en hen daardoor in staat stelt alle in één en dezelfde richting te arbeiden, nl. in de richting van de hoef.
De willekeurige spieren kunnen naar ligging en arbeid verdeeld worden in:
a. de spieren van de kop;
b. de buig- en strekspieren van de hals, die bij weidedieren vooral van betekenis zijn en waarvan de strekspieren een onderdeel vormen van de grote groep van:
c. de strekspieren van de romp, die zich langs hals, rug, lendenen en kruis uitstrekken van de kop langs de gehele bovenlijn van het dier naar dij- en schenkelbeen;
d. de ribspieren, die voorn. dienen voor de ademhaling;
e. de buikspieren, die de buikwand vormen en wier hoofdtaak gelegen is in het dragen van de buikingewanden;
ƒ. de spieren van het voorbeen, die ter voortbeweging dienen en die tevens het voorbeen met de romp verbinden en
g. de spieren van het achterbeen, waarvan bij de voortbeweging de voortstuwende kracht uitgaat.
Ten slotte dient nog te worden vermeld het i.v.m. de voedingstoestand steeds wisselend volume van de gehele musculatuur door het vermogen in en tussen de spieren vet af te zetten. Door deze bij zware voeding soms zeer belangrijke vetaanzet, die van leeftijd en gezondheid afhankelijk is, kunnen de spieren, ieder voor zich en meer of minder sterk in omvang toenemen en het totaalgewicht van het dier in hoge mate beïnvloeden. D. L. BAKKER.