Tepel van een zoogdier. In het benedengedeelte van de s. bevindt zich een kanaaltje (soms 2 of meer).
Dit kanaaltje mondt met het boveneind uit in het tepel-melkreservoir. Het bestaat eigenlijk uit een samenstel van plooien, die beheerst worden door een ronde sluitspier. De tepel wand bestaat uit diverse spierlagen, bloedvaten en zenuwen, omgeven door een tamelijk stevige huid. Boven de tepel bevindt zich in de uier de melkboezem.De sluitspier vervult een belangrijke rol. Bij koeien, die z.g. taai melken, is de sluitspier te sterk, terwijl daarentegen bij dieren, die de melk laten lopen, de sluitspier te zwak is, zodat deze niet in staat is de in het melkreservoir door de uierdruk opgehoopte melk tegen te houden.
Van taai melken wordt aangenomen, dat dit op een erfelijke grondslag berust.
De s. mag niet te lang en niet te kort en daarnaast niet te dik en niet te dun zijn. De doorsnee bovenaan bij de uier is bij voorkeur iets groter dan onderaan, in geen geval omgekeerd, daar dit een belangrijke aanwijzing is voor taai melksheid. Bij het rund moet de s. gemakkelijk met de vuist zijn te omvatten. De plaatsing van de spenen moet bij de koe zodanig zijn, dat deze in een vierkant staan, op een juiste afstand van elkaar en verticaal naar beneden afhangen. Dit laatste is vooral van belang als men machinaal wil melken.