Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Huid

betekenis & definitie

1. (dierk.) Een voor het leven zeer belangrijk orgaan, dat het gehele lichaam van buiten bekleedt. Zij bestaat uit 3 lagen: de opperhuid, de lederhuid en het onderhuidse bindweefsel (z.

Histologie). de h. is door het onderhuidse bindweefsel verbonden met de huidspier, die over het gehele lichaam voorkomt en de huidbeweging mogelijk maakt. De opperhuid bestaat uit 2 lagen nl. de oppervlakkige hoornlaag en de dieper gelegen slijmlaag. Direct binnen de opperhuid ligt de lederhuid. Deze wordt gevormd door bindweefsel (met vezels) en spiervezels. Tussen deze vezels liggen fijne zenuwtakjes, eindigende in rondachtige lichaampjes, de tastlichaampjes. Verder bevinden zich in de lederhuid bloedvaten en haarzakjes met de in de haarschede uitmondende talg- of haarsmeerklieren. Op de grens van lederhuid en onderhuids bindweefsel liggen bij sommige dieren de zweetklieren. Het onderhuids bindweefsel bestaat uit een los net van bindweefselvezels, waartussen in meer of mindere mate vetweefsel wordt aangetroffen. Bij dunbehaarde dieren, zoals b.v. het varken, treft men aan het rompgedeelte van de h. vaak veel onderhuids vetweefsel aan.

De h. dient

1. tot bekleding en beschutting;
2. als warmteregulateur;
3. als uitscheidingsorgaan. In de opperhuid, met de uitwendige laag van verhoornde cellen, bezit het lichaam een stevige bekleding, terwijl deze laag door zijn ondoordringbaarheid het lichaam tegen het binnendringen van allerlei schadelijke stoffen, waaronder vooral verschillende smetstoffen, beschermt. Door de overal op de grens van lederhuid en opperhuid voorkomende tastlichaampjes is de h. bovendien een zeer gevoelig orgaan. Hierbij gesteund door de haren, die rondom door deze tastlichaampjes orngeven zijn, neemt het individu elke aanraking met vreemde voorwerpen terstond waar. Deze werking treedt vooral op bij de tastharen, lange, stijve haren, zoals b.v. de kat die in zijn snorharen bezit.

Als warmteregulateur fungeert de h. door zich bij koude samen te trekken, waardoor het warmte uitstralende oppervlak van de h. kleiner wordt. Door deze samentrekking worden ook de netten van capillaire vaten (z. Bloedsomloop) vernauwd, waardoor het uitstralend vermogen tevens vermindert. Deze capillairnetten worden bovendien beïnvloed door vaatverwijdende en vaatvernauwende zenuwen. Ook gaan de haren dan meer rechtop staan, waardoor de h. een dikkere beschuttende luchtlaag verkrijgt. Als zweetklieren aanwezig zijn, gaat het dier bij een sterke stijging van de temp. van het lichaam b.v. door zware arbeid of bij hoge temp. van de omgeving, zweten. Verdamping van het zweet werkt verkoelend op de huid.

De h. is in de derde plaats uitscheidingsorgaan. Deze functie vervult de h. voorn. d.m.v. de zweetklieren. Deze scheiden met het zweet niet alleen zouten, maar ook andere verbrandingsproducten af. Tot op zekere hoogte ondersteunen zij de functie der nieren. Dit kan bij een nieraandoening in zo belangrijke mate plaatsvinden, dat het zweet zelfs een urinegeur kan verspreiden. Dat, althans bij lagere gewervelde dieren, zoals kikvorsen, de h. een belangrijk uitscheidingsorgaan is, blijkt uit het volgende: wanneer men van een kikvors, die ook door longen ademen kan, de h. met een vernislaag bedekt, volgt onherroepelijk de dood door auto-intoxicatie (zelfvergiftiging). Dit komt, doordat stoffen, die anders door de h. worden afgevoerd, nu in het lichaam achterblijven. Als bijzondere huidformaties kunnen we nog hoeven, klauwen, nagels, horens enz. noemen.

D. L. BAKKER.
2. (plantk.) De buitenste cellagen van plant of plantendeel, die het inwendige van de buitenlucht afsluiten. De buitenste cellen met cuticula weren het vocht. Die buitenste cellaag wordt opperhuid of epidermis genoemd, waaronder bij tal van trop. planten aan de bovenzijde der bladeren nog een of meer lagen voorkomen van als waterreservoirs dienstdoende cellen.
J. G. B. BEUMÉE.