is een werktuig om onkruiden te schoffelen in gewassen, die op rijen groeien. Er zijn paarde- en trekker-s.
De paarde-s. kunnen worden onderscheiden in: 2- en 4-wielige; lichte en zware; één- en meerrijige. De éénrijige s. is een z.g. paardehak, ook schoffelploeg genoemd. Meerrijige s. hebben gewoonlijk een werkbreedte van 2-21 m. De lichte s. worden voorn. in de Veenkoloniën gebruikt, waar ze schoffeltuig worden genoemd. Bij de meerrijige s. bevindt zich tussen de wielen een raam, waaraan de schoffels zijn bevestigd, hetzij rechtstreeks met een klem, hetzijd.m.v. parallelogrammen. Orn de schoffels goed door de plantenrijen te kunnen sturen, kan het raam m.b.v. een stuurboom zijdelings t.o.v. de wielen heen en weer worden bewogen.
Schoft.
Voorste gedeelte van de rug van een dier, dat boven de schouders is gelegen (z. Exterieur).