Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Regenwormen

betekenis & definitie

behoren tot de farn. Lumbricidae van de Annelda (gelede wormen).

Het zijn vrouwelijke dieren welke zich voortplanten door eieren welke in een cocon worden afgezet. Het cocon wordt gevormd door het zadel (clitellum). Dit scheidt ook reserveeiwit af. De jonge wormpjes welke uit het ei komen voeden zich binnen het cocon van dit meegegeven reserve eiwit. Het aantal regenwormsoorten in Ned. bedraagt ca 20. Enkele hiervan zijn van belang voor land- en tuinb.

Zij verzetten bij het graven van hun gangen en het zoeken naar voedsel vrij grote hoeveelheden grond. Hierdoor mengen zij het organische materiaal van de grond met het minerale deel, waardoor een betere omzetting plaats kan hebben. Hun gangenstelsel draagt bovendien bij tot een betere afvoer van het water naar beneden en een goede doorluchting van de grond. Diepwortelende planten maken vaak gebruik van de wormengangen om in de ondergrond door te dringen, vooral als er vaste lagen in voorkomen.Landbouwkundig belangrijke soorten zijn Lumbricus Urrestris en Allolobophora longa welke zeer diep in de grond doordringen en de meer oppervlakkige

soorten L.rubellus, A.caliginosa en Octolasium lacteum. Daarnaast is er een aantal dat bij voorkeur in ophopingen van plantenafval voorkomt en daardoor in composthopen en bossen massaal kan voorkomen (Eisenia foetida) (z. ook Lumbricus).

< >