Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Periodiek systeem

betekenis & definitie

Het p.s. werd voor het eerst opgesteld, vrijwel gelijktijdig, door de Russische chemicus MENDELEJEFF (1869) en de Duitser LOTHAR MEYER. Het omvat alle bekende elementen, gerangschikt naar opklimmende atoomgewichten, waarbij door de wijze van rangschikking de elementen met overeenkomende chemische eigenschappen in dezelfde kolom kwamen te staan.

Het naar MENDELEJEFF genoemde systeem is vollediger geworden doordat elementen gevonden werden, die in zijn tijd nog niet bekend waren, hoewel hij op grond van zijn tabel erin slaagde voorspellingen te doen over de eigenschappen van nog onbekende elementen, welke voorspellingen later volledig juist bleken te zijn. Vb. hiervan zijn de thans bekende elementen gallium, germanium en scandium. Ook de edelgassen helium, neon, argon, krypton, xenon, radon, waarvan geen verbindingen bekend zijn, waren aan MENDELEJEFF nog onbekend. Zij staan in de kolom 0. In de kolom 1 staan de eenwaardige elementen, in de kolom II de tweewaardige enz. De op één (horizontale) regel geplaatste elementen behoren tot een periode.

De eigenschappen van de elementen van één periode zijn verschillend. Uit het bovenstaande zal dus duidelijk zijn, dat het eerste element van de eerste periode gelijkt op het eerste element van de tweede en volgende perioden, enz.; de chem. eigenschappen komen periodiek terug. Uit modern onderzoek is gebleken dat de perioden in verband staan met de grootte van de positieve lading van de kern van het atoom, en dientengevolge met het aantal electronen met negatieve lading, dat even groot is als het aantal positieve ladingen van de kern. Het rangnummer van het element in het periodiek systeem geeft de grootte van de kernlading aan. Dit rangnummer bepaalt, meer dan het atoomgewicht, de plaats van het element in het periodiek systeem. Volgens het atoomgewicht zou b.v. het element jodium (nr 53), atoomgewicht 126,92 vóór het element tellurium (nr 52), atoomgewicht 127,61 moeten staan.

Beide elementen zouden dan. t.a.v. hun chemische eigenschappen, in verkeerde kolommen staan. Hetzelfde geldt voor argon (nr 18) en kalium (nr 19): cobalt (nr 27) en nikkel (nr 28). De natuurkundige eigenschappen, zoals deze in het rangnummer tot uiting komen, brengen deze elementen in de bij hun chemische eigenschappen passende kolom. de eerste twee perioden bestaan uit 8, de derde en vierde uit 18 elementen. De vijfde periode omvat 32 elementen, waaronder 1.5 elementen (nrs 57-71) die gezamenlijk tussen barium, nr 56, en hafnium, nr 72, zijn vermeld. Deze 15 elementen, de z.g. zeldzame aardmetalen, verschillen zeer weinig in hun chemische eigenschappen, wat op grond van de configuratie van hun electronen duidelijk is. doch zijn alle driewaardig, waardoor zij gezamenlijk in de derde kolom geplaatst moeten worden. Iets dergelijks is het geval met de elementen in kolom VIII.

Deze z.g. overgangselementen vertonen meer overeenkomst in horizontale richting, dan in verticale richting; cobalt: nr27) en nikkel nr28 . iridium nr 77) en platina: nr 78), vertonen meer overeenkomst, dan nikkel en platina, of cobalt en iridium (verticaal). De zesde periode omvat 7 elementen en eindigt met uranium; in de natuur komen geen elementen voor met een hogere kernlading. Men is er echter in de laatste tijd in geslaagd om kunstmatig radioactieve elementen te maken, die een hogere kernlading hebben dan uranium. Tot deze z.g. transuranium elementen behoren o.m. 93 neptunium, 94 plutonium, 95 americanum, 96 curium.

H.J. O. TENDELOO.