1. plantk. De p. behoren tot de trichoinen, d.w.z. het zijn uitstulpingen van de buitenwand van epidermiscellen; van haren onderscheiden zij zich door hun vorm: vrij kort en m.o.rn. kegelvormig.
Er zijn velerlei p., met verschillende functies: De fluweelglans van sommige plantenoppervlakken wordt er door veroorzaakt, b.v. bij bloemkroonbladeren en aan de binnenzijde van Nepenthes-bekers, waar zij tevens insecten, die trachten te ontsnappen, daarin belemmeren. Stempelpapillen scheiden vocht af, waarin het stuifmeel kiemt, honigpapillen leveren de nectar. De waterpapillen, die aan sommige planten haar glinsterend uiterlijk verlenen, hebben een afgeronde vorm.2. (dierk.) P. zijn kleine, vlok- of wratvormige verhevenheden. Zij vergroten de oppervlakte van het vlies, waarvan zij deel uitmaken.