is het optasten van de met een deel der wortels opgetrokken en enigszins nagedroogde stambonenplanten langs een verticaal in de grond gestoken stok. Aan de voet van de stok wordt als onderlaag eerst wat stro of een paar takkenbossen geplaatst. de planten worden dan in kleine bosjes zodanig om de stok gelegd, dat de wortels binnen in de hoop komen en de peulen zoveel mogelijk buiten.
Is de tol op hoogte van 2-2,5 m, dan wordt afgedekt met stro. Op deze wijze kunnen de bonen, zonder veel risico van kwaliteitsbederf, op het veld blijven staan tot droogte en weersgesteldheid geschikt zijn om ze binnen te halen of te dorsen.In W. Friesl. ziet men soms een modificatie van de gewone tol. Als onderlaag gebruikt men 2 aardappelbakjes, terwijl de hoogte tot 1 m beperkt blijft. Deze methode is noodzakelijk, omdat men, in dit geval, de stamslabonen voor zaad reeds optrekt, voordat het blad gevallen is.