Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Onweer

betekenis & definitie

is een verschijnsel in de dampkring, dat met bliksem en donder gepaard gaat. Gemiddeld wordt in Ned. op 107 dagen per jaar onweer gesignaleerd, voor één bepaalde plaats is dit getal aanzienlijk lager en bedraagt het ca 30 à 40.

Men kan o. in twee groepen onderscheiden: de front-o. en de onweersbuien. De front-o. zijn aan een front, meestal aan een koudefront, gebonden ; zij zijn het gevolg van sterke opwaartse bewegingen, die ontstaan wanneer de koude lucht zich met grote kracht onder de warme lucht schuift. De onweersbuien zijn ook het gevolg van sterke opwaartse bewegingen, die echter in dit geval worden veroorzaakt door een groot verschil in temp. tussen de onderste lagen van de dampkring en de veel hoger gelegen niveaus, dus door instabiliteit van de atmosfeer. Daarmee wil niet gezegd zijn, dat in het geval van o. aan fronten ook de instabiliteit geen rol zou kunnen spelen. In de meeste gevallen zullen ook front-o. onweersbuien worden genoemd, dit neemt echter niet weg, dat - meteor. gezien het genoemde verschil zeer duidelijk bestaat.

Het verschil in temp. tussen de onderste en de bovenste lagen van de dampkring kan worden vergroot door verwarming van de onderste lagen (b.v. doordat de zon het aardoppervlak sterk verwarmt, hetgeen weer een verwarming van de onderste luchtlaag tot gevolg heeft) of door afkoeling in de bovenste niveaus. Het eerstgenoemde geval doet zich voor bij de warmte-o., die in de zomer soms dagen achtereen in de middag voorkomen; het tweede geval doet zich ook in de zomer nog wel eens voor, wanneer de wind in de onderste lagen zodanig is dat er warme lucht wordt aangevoerd, terwijl de wind op enkele duizenden meters hoogte zodanig is, dat de temp. daar vrij sterk daalt.

Het aantal bliksemstralen per tijdseenheid is bij verschillende o. zeer verschillend. In Ned. zijn o. voorgekomen, waarbij het aantal de 60 per minuut overtrof. In de tropen is dit aantal i.h.a. groter, terwijl de meeste ontladingen daar tussen de wolken voorkomen en niet tussen de wolk en aarde. Men spreekt van licht o. en van zwaar o., maar de grenzen hiertussen zijn niet nauwkeurig gedefinieerd. Men spreekt van verwijderd o., als het verschil in tijd tussen bliksem en donder meer dan 10 sec bedraagt; de bliksem bevindt zich dan dus steeds op ten minste 3½ km afstand van de waarnemer.

Het komt tijdens o. nogal eens voor, dat de luchtdruk eerst geleidelijk daalt om tijdens het passeren der bui opeens plotseling te gaan stijgen. Op het registreerpapier van de zelfregistrerende barometer wordt dan een onweersneus getekend.

In Ned. worden op een kleine 300 plaatsen regelmatig onweerswaarnemingen gedaan en het verkregen materiaal naar De Bilt verzonden. De gegevens van deze onweersstations worden samengevat in de jaarlijks verschijnende publicatie: Onweders, optische verschijnselen, enz. in Nederland. Onweerstheorieën zijn er in overvloed, maar er zijn er nog slechts enkele, die niet verworpen zijn. Er doen zich twee problemen voor:

(1) Hoe ontstaan de electrische ladingen in de wolken? en

(2) hoe komt het, dat deze ladingen zodanig worden gescheiden, dat alle positieve lading in een bepaald deel van de wolk terechtkomt en de negatieve lading in een ander gedeelte? De oplossing van deze problemen is nog niet alleszins bevredigend. Onweerswolken zijn steeds stapelwolken, wel een bewijs, dat er altijd sterke opwaartse stromingen voor nodig zijn om het o. te doen ontstaan. Deze stapelwolken bestaan aan de bovenzijde uit ijskristallen, zoals aan de structuur te zien is; zij dragen de naam cumulonimbus.

Lit.: J. ALAN CHALMERS, Atmospheric electricity; CHARLES MAURAIN, La foudre.