Orde van schubvleugelige insecten, ook vlinders genoemd. In grootte zeer verschillende insecten, waarvan de vleugels en het lichaam gewoonlijk dicht bezet zijn met schubben, die in veel gevallen een opvallend kleurpatroon vormen.
De antennen der L. zijn gewoonlijk lang, samengesteld uit vele leden, zeer verschillend van vorm. Monddelen meestal zuigend (roltong), soms nauwelijks ontwikkeld of afwezig. Palpi meestal goed ontwikkeld. Twee paar vliezige, grote vleugels, waarvan het voorste paar meestal iets langer is. Soms ontbreken de vleugels geheel of gedeeltelijk. Gedaanteverwisseling volledig.
De larven der L. worden rupsen genoemd. Zij zijn in het bezit van bijtende monddelen, sommige der abdominale segmenten dragen z.g. buikpoten. Het voedsel bestaat in verreweg de meeste gevallen uit planten, hoewel afwijkingen voorkomen. De imagines noemt men vlinders (dagvlinders) en motten. Met de laatste worden gewoonlijk de des nachts vliegende L. aangeduid, die ook wel onder de naam uilen bekend zijn. In de volksmond bedoelt men meestal met motten enkele der in huis levende soorten, zoals de kleermot en de tapijtmot.