Tot de doelstelling van de Stichting voor de Landb. behoorde de voorbereiding van een publiekrechtelijk bedrijfsorgaan, dat deze Stichting te zijner tijd zou vervangen. Een door de Stichting in 1946 gepubliceerd voor-ontwerp van wet tot instelling van een openbaar lichaam voor het Ned. landbouwbedrijf moest blijven rusten, omdat enige maanden nadien door de Regering werd besloten, dat eerst bij de wet voor het gehele bedrijfsleven de algemene grondslagen der bedrijfsorganisatie zouden moeten worden geregeld.
Deze in 1950 tot stand gekomen Wet op de Bedrijfsorganisatie baseerde zich op de art. 152 en 153 der Grondwet, welke o.m. inhouden, dat de wet openbare lichamen kan instellen voor bepaalde beroepen en bedrijven en daaraan verordenende bevoegdheid kan toekennen. Zij voorziet in de mogelijkheid tot instelling van openbare lichamen voor 2 of meer groepen van ondernemingen, die in het bedrijfsleven een verschillende functie vervullen t.a.v. bepaalde producten of groepen van producten ; deze lichamen, de z.g. Productschappen. zijn z.g. verticale organisaties en brengen dus b.v. de landbouwproducenten samen met de grooten kleinhandel en de verwerkingsindustrie. Daarnaast kunnen worden ingesteld lichamen voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een gelijke of verwante functie vervullen; deze lichamen worden door de wet Bedrijf- en Hoofdbedrijfschappen genoemd en zijn z.g. horizontale organisaties. De instelling van deze schappen moet plaatshebben bij de Wet, met dien verstande, dat de instelling van Bedrijf- en Hoofdbedrijfschappen ook kan plaatshebben bij Algemene Maatregel van Bestuur, mits over de inhoud van dit instellingsbesluit overeenstemming bestaat tussen de Regering, de Sociaal-Economische Raad en een voldoende meerderheid van de representatieve organisaties van de desbetreffende bedrijfstak.Als eerste openbaar lichaam, tot stand gebracht op de basis van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, is het l. ingesteld en wel bij Alg. Maatregel van Bestuur van 16 Fcbr. 1954 (S. nr 54), in werking getreden op 24 Apr. 1954. Het is ingesteld voor de gehele land- en tuinb., met inbegrip van de sierteelt. Ook de bijenteelt, het griend- en rietbedrijf, het veenbedrijf en de z.g. landbouwambachten (dorsbedrijf en aanverwante bedrijven) vallen onder het landbouwschap.
De interne organisatie van dit bedrijfslichaam sluit, voor wat het landelijk gedeelte betreft, goeddeels aan bij die der Stichting voor de Landb. Behalve een Bestuur en een Dagelijks Bestuur kent het l. nl. een aantal hoofdafdelingen en afdelingen, waar de aangelegenheden der diverse bedrijfstakken in eerste instantie worden behandeld (voorzover het geen sociale aangelegenheden zijn), en voorts een hoofdafdeling Sociale Zaken, waar alle sociale aangelegenheden zijn samengebracht. Behalve dat de hoofdafdelingen moeten worden gehoord bij het uitoefenen van de verordenende bevoegdheid, moeten zij hun bevoegdheden ontvangen van het bestuur, dat ingevolge de Wet op de Bedrijfsorganisatie alle bevoegdheden heeft voor zover zij niet worden gedelegeerd. Daarnaast zullen bij het l. een aantal landelijke vaste commissies worden ingesteld voor de voorbereiding van adviezen op algemeen terrein, zoals het grondgebruik. Momenteel zijn ingesteld een Commissie Grondgebruik, een Commissie voor kleine boeren-vraagstukken, een Algemene Technische Commissie en een Commissie Boerderijenbouw.
De gewestelijke en plaatselijke organisatie van het l. is in het Instellingsbesluit niet geregeld. Verwacht mag worden, dat ook deze ongeveer dezelfde gestalte krijgt als bij de Stichting voor de Landb. Begin 1955 is overgegaan tot de instelling en samenstelling van de Gewestelijke Commissies.
De schappen hebben de bevoegdheid om adviserend en belangenbehartigend op te treden op hun gebied. Bij het l. zal uiteraard op dit terrein de werkzaamheid der Stichting voor de Landb. worden voortgezet. Daarnaast heeft het l. ook autonome verordenende bevoegdheid gekregen, en wel in deze zin, dat aan dit lichaam is overgelaten de nadere regeling van de navolgende onderwerpen :
a. de bevordering van de gezondheidstoestand, de zuiverheid en de kwaliteit van gewassen en landbouwproducten ;
b. de voortbrenging van landbouwproducten, voor zover niet reeds begrepen onder a;
c. de opslag en de bewerking van landbouwproducten;
d. de afzet van landbouwproducten, voor zover het niet betreft aangelegenheden, verband houdende met het econ. verkeer tussen verschillende stadia van voortbrenging en afzet;
e. de rationalisatie van landbouwondernemingen;
ƒ. de normalisatie van landbouwproducten;
g. de lonen en de andere arbeidsvoorwaarden, behoudens voor wat betreft de werknemers, wier arbeidsvoorwaarden krachtens de art. 125, 126 en 134 van de Ambtenarenwet 1929 (S. 530, sedert gewijzigd) worden geregeld;
h. de aanstelling en het ontslag van werknemers, met uitzondering van de onder g bedoelde;
i. de eisen, waaraan werknemers — met uitzondering van de onder g bedoelde — moeten voldoen om een bepaalde graad van vakbekwaamheid te bezitten, alsmede vaststelling van getalsverhoudingen, waarin onderscheidene groepen van werknemers, naar hun graad van vakbekwaamheid gerekend, in landbouwondernemingen aanwezig moeten zijn;
j. de registratie van de landbouwondernemingen en van de in die ondernemingen werkzame personen;
k. het verstrekken van de voor de vervulling van de taak van het l. nodige gegevens en het toezicht op de juistheid van deze;
/. de voor de vervulling van de taak van het l. nodige bezichtiging en opneming van gewassen, landbouwproducten en bedrijfsmiddelen van ondernemingen ;
m. de administratie van landbouwondernemingen, voor zover regeling daarvan voor de vervulling van de taak van het l. nodig is.
Uiteraard zal moeten worden afgewacht in welke mate van deze bevoegdheden gebruik zal worden gemaakt.
Voorts heeft het l. ook als alle schappen de bevoegdheid om heffingen op te leggen. Het Instellingsbesluit bepaalt, dat deze helling in principe een areaalheffing zal zijn.
Bij K.B. zijn de 3 Centrale Landbouworganisaties en de 3 Landarbeidersbonden bevoegd verklaard om ieder 4 leden van het bestuur van het l. aan te wijzen. Het bestuur bestaat dus uit 24 leden en evenveel plaatsvervangers. Voorts is er een dagelijks bestuur van 6 leden. De samenstelling der hoofdafdelingen en afdelingen is geregeld in samenstellingsbesluiten, welke in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie zijn gepubliceerd. Uit deze besluiten blijkt, dat bij vele hoofdafdelingen en afdelingen niet alleen de 6 genoemde organisaties, doch ook andere organisaties bevoegd zijn verklaard om voor de benoeming van leden of plaatsvervangende leden der desbetreffende hoofdafdelingen of afdelingen een aanbeveling in te zenden. De benoeming zelf geschiedt door het bestuur. In de aanvang van 1955 is de Stichting voor de Landb. opgeheven.
F. F. X. CERUTTI.