(bosb.) Plaats aan de stam, waar de kroon van een boom begint. Hiervoor kan men nemen de onderste levende tak, doch ook de onderste, volledig levende takkrans.
De k. bepaalt de kroondiepte d.i. de hoogte van de kroon, gemeten van de k. af tot aan de top van de boom. I.h.a. wordt gestreefd naar een bepaalde verhou- ding tussen de totale hoogte van de boom en de kroondiepte, welke wisselt naar leeftijd en houtsoort. In de jeugd is deze verhouding groot (ca 2/3 d.w.z. dat de kroon twee derde deel van de totale hoogte in beslag neemt), op hogere leeftijd laag (ca 1/3). Zij wordt beïnvloed door de mate, waarin het bos gedund wordt.
De hoogte van de k. beïnvloedt de a- kroondiepte spilvorm van de stam, hetgeen b.v. in stamtafels tot uitdrukking kan komen. Een hoge k. betekent een lange, takvrije stam.