Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 18-11-2021

Klaver

betekenis & definitie

in het spraakgebruik rekent men tot de k.diverse plantengesl., die wel alle tot de fam. van de Papilionaceae behoren, maar overigens met de echte k. (gesl. Trifolium slechts gemeen hebben, dat zij als groenvoeder- en of groenbemestingsgewas geteeld worden.

F.r zijn duidelijke verschillen in de vorm van het blad. Bij de wond-k. (Anthyllus) zijn de onderste bladeren enkelvoudig, de overige geveerd. Bij de esparcette (Onobrychus) zijn alle bladeren geveerd. De andere klaversoorten bezitten drietalligc bladeren, maar onderscheiden zich duidelijk van elkaar in de bloeiwijze: een ijle tros bij de honing-k. (Melilotus); een hoofdjesachtige bloeiwijze, waarbij de kroon na verwelken afvalt: bij de rups-k. (Medicago) of na verwelken behouden blijft: bij de echte k. (Trifolium) en een schermvormige bloeiwijze bij de rol-k. (Lotus).Van de echte k. worden in Ned. voorn. verbouwd:

a. Rode klaver, Trifolium pratense L.. Deze is niet alleen een belangrijk voedergewas maar bovendien van betekenis voor het verbeteren van de vruchtbaarheidstoestand van de grond. Hoewel ook gebruikt in mengsels voor kunstweide wordt zij vrijwel steeds onder dekvrucht gezaaid en wel van Apr. af onder wintergranen tot in Mei onder zomergranen. Benodigde hoeveelheid zaaizaad gem.12 -15 kg ha, bij voorkeur van Ned. landrassen of hieruit gekweekte rassen (waaruit echter in normale omstandigheden slechts ca 10% van de zaaizaadbehoefte gedekt kan worden). Bij gebruik van zaad van buitenlandse herkomst dient voldoende winter vast heid voorop te staan; de snelgroeiende Eng., N. Franse en Z.Europ. r.k. zijn te riskant voor normaal gebruik, maar wel geschikt als stoppelklaver (na afweiden in de herfst omploegen voor groenbemesting).

Normaal wordt r.k. als 2-jarig gewas gebruikt: na het maaien van de dekvrucht ontwikkelt de plant zich nog zodanig, dat men in het jaar van uitzaai een snede groenvoer kan winnen en inkuilen of de klaverakker kan beweiden. De hoofdproductie valt echter in de daaropvolgende lente en zomer, waarin telkens een volle snede geoogst kan worden. De eerste snede wordt daarbij meestal groen opgevoerd, terwijl de tweede snede gehooid wordt (maaien tegen begin van de bloei ), waarbij het drogen steeds op ruiters geschiedt. Voor zaadwinning benut men steeds de tweede snede, aangezien deze minder fors groeit en minder kans op legeren biedt, terwijl de tijd voor insectenbezoek (r.k. behoeft voor een goede bestuiving vooral bezoek van sommige hommelsoorten, waarvan de monddelen zo lang zijn dat zij langs normale weg, zonder inbraak, bij de honing kunnen komen) bij de bloei van de tweede snede gunstiger is dan in de voorzomer. R.k. dorst moeilijk uit; men wacht met deze bewerking meestal op droog, vriezend weer. De zaadopbrengst is zeer wisselvallig; een gem. van 300 kg ha rekent men als gunstig.

b. Witte k., Trifolium repens L., is niet alleen een zeer gewaardeerd bestanddeel van de zode bij blijvend grasland oflangjarige kunstweiden, maar wordt ook - in monocultuur of gemengd met rode
c. - als 2-jarig voedergewas op de akker geteeld of na afweiden als stoppel-k. voor groenbemesting ondergeploegd.

Voor blijvend weiland verdient gebruik van zaad van het weidetype, dat sterk uitstoelt en over de grond kruipt, de voorkeur, terwijl voor teelt op het bouwland alsook als groenbemester het cultuurtype door zijn meer opgaande groeiwijze en grotere bladrijkdom meer geschikt is. De fors groeiende, zeer productieve Ladino-k. is in ons klimaat niet voldoende wintervast om voor normaal gebruik te kunnen dienen.

Bij voorkeur zaait men w. k. onder vlas, echter ook wel onder granen. Benodigde hoeveelheid zaaizaad op bouwland ca 8 kg ha, in grasmengsels ca 4 kg.

Evenals bij de r. k. heeft ook bij de w.k. zelfbestuiving weinig resultaat; de laatste wordt echter druk door bijen bezocht, maar ondanks dat, is de zaadopbrengst zeer wisselvallig (200-400 kg/ha). Dorsen van wit klaverzaad gaat gemakkelijker dan

van rood klaverzaad. De witte k. met kruipende stengel en langere levensduur verdraagt weiden uitstekend en vormt daardoor een zeer gewaardeerd bestanddeel van het grasland.

c. De Zweedse of bastaard-k. met opstijgende stengels, die slechts één goede snede met zwakke nagroei levert en wel als groenvoeder in mengsel met grassen en rode k. wordt geteeld in streken met ruw klimaat.
d. Tenslotte de incarnaat-k., een 1-jarige klaversoort, die in de herfst in een bewerkte stoppel uitgezaaid, vrij vroeg in het voorjaar een snede groenvoer levert en daarna afsterft.

In het wild komen daarnaast nog voor (vooral langs wegen en op grazige plaatsen): de 1-jarige liggende k. (T. campestre SCHREB., veelal nog genoemd T.procumbens L.) met 6-15-bloemige hoofdjes met vrij grote, goudgele bloemen en de eveneens, maar nu lichtgeelbloeiende kleine k. (T. dubium minus SIBTH.), met 20-40-bloemige hoofdjes. Op schrale zandgronden kan men het eveneens 1 jarige onkruid, hazepootje (T. arvense L.) aantreffen met vleeskleurige bloemen en grijsharige bloemtrossen. De bochtige k. (T. medium L.) met zigzagsgewijs gebogen stengel en helderrode bloemen, is overblijvend, lijkt op de rode k., is echter meer bladarm en wordt zelden geteeld. De eveneens overblijvende, kruipende aardbei-k. (T. fragiferum L.) bezit vleeskleurige bloemen, waarvan de vruchtkelken na de bloei samen een groen bolletje vormen, dat de vorm van een aardbei heeft. De meeste k. geven een bladrijk gewas en bedekken daardoor de grond goed, zij wortelen diep en bezitten het vermogen veel stikstof vast te leggen. Zij worden dan ook als voorvrucht, vooral voor tarwe en hakvruchten, zeer gewaardeerd en daarom ook opzettelijk als groenbemester verbouwd.

Toen vooral de rode k. op het laatst van de 17e eeuw in N.W. Eur. en vooral in Vlaanderen meer algemeen bekend raakte, nam dit gewas langzamerhand (met de hakvruchten) in het tot dan gevolgde drieslagstelsel de plaats van de braak in en deed daardoor de productiviteit van de bodem sterk stijgen. W. Eur. met zijn vochtig klimaat en zijn betrekkelijk zachte winters biedt de meeste k. gunstige groeivoorwaarden. Vooral op de kalkrijke zee- en rivicrklcigronden neemt dit gewas dan ook een ruime plaats in de vruchtwisseling in; bij voldoend hoge pH zullen de meeste k. echter ook op vochthoudende zandgronden goed slagen, al is het risico van uitwinteren vooral op de humusrijke zandgronden groter dan op de kleigronden.

In de bedrijven waar k. geteeld wordt voor de verzorging van de eigen veestapel, wordt meestal een gedeelte in verse toestand als groenvoer opgevoerd, waartoe de benodigde portie dagelijks gemaaid wordt of het Haverland met het vee beweid wordt. Daarnaast bestemt men als regel nog een gedeelte - niet zelden de tweede snede voor hooiwinning, soms laat men ook een zeker kwantum kunstmatig drogen, terwijl de opbrengst van het eerste jaar, de stoppel-k. of een late snede ingekuild wordt m.b.v. A.I.V.-zuur of volgens de HARDELAND-methode.

De meeste klaversoorten zijn met zichzelf en ook onderling weinig verdraagzaam. Worden zij te vlug na elkaar op hetzelfde perceel gezaaid, dan wordt de grond klavermoe, o.m. als gevolg van een sterke vermeerdering van parasieten, die het gewas

aantasten, ziekmaken en doen mislukken. Als zodanig zijn vooral de klaverkanker, veroorzaakt door de zwam Sclerotinia trifoliorum, die de plant gedurende de herfst binnendringt, doet verwelken en in de winter het gewas pleksgewijs laat afsterven, alsook het klaverstengelaaltje dat, in de stengel binnengedrongen, de planten tot sterke uitstoeling aanzet, maar haar de verdere groeikracht ontneemt, zeer gevreesd. Bovendien krijgen dan ook de woekerplanten: de bremraap of klavervreter, Orobanche minor SM., die met haar zuigorganen in de Haverwortel doordringt en het klaverwarkruid, of duivelsnaaigaren, Cuscuta sp. (in Ned. zeldzaam op k., soms ingevoerd met buitenlands zaad), dat op de stengel woekert, een grote kans tol verbreiding. Hetzelfde geldt voor de typische onkruiden van de k., waaronder de in rode k. veel voorkomende smalbladige weegbree (hondsribbe, ganzentong).

W. J. DEWEZ.

< >