Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Bloeiwijze

betekenis & definitie

De meeste bloemplanten dragen gelijktijdig vele bloemen. Uitzonderingen zijn: de parasietische RaffIesia met één, zeer grote, bloem, het eenbloemig wintergroen (Pirola uniflora) en voorts vele bolgewassen, b.v. tulp.

Bij deze laatste vinden wij vaak een bloem aan de top van een naakte onvertakte as, de bloemstengel. Zijn de bloemen in groter aantal aanwezig en afzonderlijk in bladoksels geplaatst, dan spreekt men van verspreide bloemen (lampionplant, Oost-Indische kers). Ook de scherpe boterbloem, waar elke as door een bloem wordt afgesloten, heeft verspreide bloemen.Bij de meeste planten zijn de bloemen echter tot kleinere of grotere groepen verenigd; zij vallen daardoor meer in het oog (insecten!). Men spreekt dan van een b., bloemstelsel of inflorescentie. Hierbij is vooral kenmerkend, dat het bloemdragende stengeldeel zijn vegetatieve karakter - dus ook functies b.v. de photosynthese - steeds meer inboet; de bladeren worden gereduceerd, het worden schutblaadjes, die als assimilerend orgaan weinig betekenis meer hebben; in sommige plantengroepen kunnen ze geheel verdwijnen (b.v. Cruciferen), in andere gevallen veranderen zij geheel van karakter (z. Schutblad en Bloemschede).

De grens tussen bloemdragend stengeldeel en b. is vaak niet scherp te trekken, overgangen komen veel voor. Bij sommige ereprijs-soorten b.v. waar de bloemen in trossen voorkomen, die bebladerde takken afsluiten, vinden wij de onderste bloemen in de oksels van normale, de hoogste in die van sterk gereduceerde loofbladeren, zodat hier dus de normale, bebladerde stengel geleidelijk overgaat in een bloeiwijze.

Meestal is het bloemdragende stengeldeel niet meer in staat tot vegetatieve ontwikkeling; na de bloei sterft het af en wordt afgestoten. Slechts bij weinig planten groeit de as na de vruchtrijping weer vegetatief verder. Men vindt dit bij de primitiefste bloemplanten (Cycas) en voorts bij sommige Angiospermen, b.v. de ananas.

In een b. is steeds aanwezig: de hoofdas of algemene bloemsteel. Deze draagt de bloemen aan bloemsteeltjes, of is vertakt in zijassen, de bloemstelen, die de bloemsteeltjes dragen. Soms herhaalt de vertakking zich en de zijassen van de derde (of hogere) orde worden tot bloemsteeltjes. M.o.m. gereduceerde bladachtige organen van de b. zijn

1o het schutblad of draagblad, uit welks oksel de b. of de bloemstelen ontspruiten (z. ook Bloemschede). (Staat het schutblad aan de voet van de bloemstelen of van de bloemsteeltjes, dan spreekt men ook wel van schutblaadjes.)
2° de bloemsteel blaadjes aan de bloemsteeltjes zelf. Dit zijn vaak 1 (bij Eénzaadlobbigen) of 2 (bij Tweezaadlobbigen). Een krans of dichte spiraal van schutblaadjes noemt men een omwindsel (b.v. Composieten). De blaadjes apart heten dan omwindselblaadjes.

Een krans van kleine blaadjes vlak onder de kelk noemt men een bijkelk (b.v. aardbei). Welke van deze stelen of bladeren voorhanden zijn, hangt samen met de meer of mindere gecompliceerdheid van de b. In de bouw daarvan

bestaat een grote verscheidenheid.

Men kan twee hoofdtypen onderscheiden op grond van de vertakkingswijze nl.

a) onbepaalde en
b) bepaalde vertakking.

Bij de onbepaalde of racemeuse vertakking wordt de hoofdas nooit door de zijassen overvleugeld en hetzelfde geldt voor de betrekking tussen de zijas van de le en de 2e orde enz. De hoofdas draagt meer zijassen dan deze laatste zelf en de belangrijkheid neemt met toenemende rangorde af.

Bij de bepaalde of cymeuse vertakking is de zijas even krachtig of krachtiger dan de haar dragende as.

Overzicht van de bloemstelsels.

Theoretisch kan men dus onderscheiden tussen:

A. Onbepaalde, racemeuse (centripetale of middelpuntzoekende) bloeiwijzen: een hoofdas, gewoonlijk zonder eindblocm, draagt een onbepaald aantal zijassen, de bloemsteeltjes, gewoonlijk in de oksels van schutblaadjes;de bloemen ontluiken van onder naar boven (van buiten naar binnen). Vb.: aar, tros, katje, hoofdje.
B. Bepaalde, cymeuse (centrifugale of middelpuntvliedende) b. Een korte hoofdas, gewoonlijk afgesloten door een bloem, draagt een bepaald aantal zijassen (1, 2 of enige) met eindbloem en wederom cymeus vertakt. Al naar het aantal telkens optredende zijassen onderscheidt men éénlakkige, tweetakkige en veeltakkige bijschermen (resp. ook mono-, di-, en pleio-chasium genoemd). Vb.: diverse bijschermen als schicht, schroef, sikkel, waaier.

Deze indeling is theoretisch-morphologisch van grote betekenis, maar in de praktijk van de plantenbeschrijving levert zij dikwijls moeilijkheden op. de talloze b. theoretisch juist te beschrijven is vaak alleen na nauwkeurig onderzoek en vergelijking van verwante vormen mogelijk. Er zijn vele overgangen tussen de bepaalde en de onbepaalde bloeiwijzen, evenzo tussen de verschillende bijschermtypen.

Op voorbeeld van Prof. PULLE (vgl. diens Compendium), is het eenvoudiger de b. op grond van meer uiterlijke kenmerken in te delen en te onderscheiden als volgt:

I B. met zittende ( = ongesteelde) bloemen:

1 Aar, lange onvertakte hoofdas, vb. weegbree, bremraap.
2 Samengestelde aar, kleurloze bloemen, grotendeels verborgen tussen kafjes, vb. vele grassen.
3 Katje, gewoonlijk hangend en in zijn geheel afvallend (althans de mannelijke), vb. hazelaar, populier.
4 Bloeikolf, as vlezig opgezwollen, vb. aronskelk.
5 Bloemkoek, as verbreed of bekervormig en vlezig, zonder omwindsel, vb. vijg.
6 Bloernhoofdje, korte verbrede as draagt dicht bijeen vele bloempjes, het geheel één bloem gelijkend, vb. kaardebol, paardebloem (zie ook bloemkorfje).

II B. met onvertakte (of schijnbaar onvertakte, zie Sympodium) as, waaraan gesteelde bloemen :

1 Tros, lange hoofdas, bloemsteeltjes ongeveer van gelijke lengte, vb. hyacinth, berberis. Schermvormig wordt de tros, wanneer de steeltjes van onder naar boven in lengte afnemen, zodat de bloemen ongeveer in één vlak komen te liggen; vb. peer, vogelmelk.

Men spreekt dan veelal van bloemtuilen.)

2 Scherm, korte hoofdas. bloemsteeltjes ongeveer even lang, vb. primula, ui. Zijn de steeltjes verschillend van lengte dan spreekt men wel van bundel, vb. heelbeen.
3 Gevorkt bijscherm of dichasium, de hoofdas eindigt in een bloem, twee zijassen op dezelfde hoogte eveneens.
4 Eéntakkig bijscherm of monochasium, hoofdas in een bloem eindigend, één zijas eveneens.

III B. met gesteelde bloemen aan assen, die zich

telkens eenmaal vertakken, m.a.w. samengestelde ééntakkige bijschermen:

1 Waaier of fakkel, opeenvolgende vertakkingen alle in één vlak, beurtelings links en rechts, vb. orchideeën.
2 Sikkel, de in één vlak gelegen vertakkingen alle naar dezelfde kant, vb. Juncaceae.
3 Schroef, de opeenvolgende vertakkingen niet in één vlak, maar kruiswijs en alle of naar rechts of naar links, vb. Sint Janskruid.
4 Schicht, als de vorige maar de vertakkingen beurtelings rechts en links, vb. zonnedauw. Een dubbele schicht vinden we bij vele Ruwbladigen: de hoofdas eindigt in een bloem, daaronder aan weerszijden een schicht, vb. smeerwortel. Bij de hier genoemde b. liggen de opeenvolgende zijassen vaak vrijwel in eikaars verlengde (z. Sympodium), waardoor de bloeiwijze een oppervlakkige overeenkomst met een tros vertoont.

IV Herhaaldelijk vertakte assen, elk met twee of meer zijtakken.

1 Samengesteld gevorkt bijscherm. Beide zijtakken zijn wederom volgens hetzelfde schema vertakt, vb. vele Muurachtigen, zoals akkerhoornblocm.
2 Samengesteld scherm. In de plaats van bloemen staan er weer schermpjes, vb. Schermbloemigen, karwij, peer, enz.
3 Samengestelde tros. In de plaats van bloemen staan er weer trosjes.
4 Pluim. Hier zijn hoofdas en zijassen herhaaldelijk vertakt en even lang of langer dan hun zijassen. Het is een pyramide-vormige bloeiwijze, waarbij de bloemen van onder naar boven (van buiten naar binnen) ontluiken, vb. sering. Bij vele ogenschijnlijk pluimvormige bloeiwijzen zijn hoofdas en zijassen op verschillende wijze vertakt.
5 Tuil, een onbepaalde b., waarbij door verschillende lengte der takken de bloemen ongeveer in één vlak komen te liggen, vb. moeras-spiraea.
6 Speer, een cymeuse b. waarbij de takken van onder naar boven in lengte afnemen, zodat de eerstgenoemde boven de laatste uitsteken, vb. rus-soorten.

Behalve bovengenoemde b. bestaan er nog vele andere, ontstaan door de combinatie van verschillende vertakkingsschema’s (gemengde of hetero-tactische b.;. Voorbeelden hiervan zijn de paardekastanje, waarbij het geheel een tros is (dus racemeuse b.) en de onderdelen schichten. Bij de stinkende gouwe is het geheel een (schermvormige) schicht, waarvan de onderdelen racemeus zijn, de pluim van vele grassen is opgebouwd uil aartjes, de tuil van het duizendblad uit bloemhoofdjes, enz. De plaat geeft als vb. van bijzondere b.: dennenkegel, vijg. boerenwormkruid en beemdgras.

H. A. A. VAN DER LEK.