Nadat de bloei van de pitvruchtigen ;o.a. appels en peren) is afgelopen, ziet men kort na elkander perioden optreden, waarbij een deel der in ontwikkeling zijnde vruchtbeginsels en ook reeds tamelijk ontwikkelde vruchtjes worden afgestoten. Dit kan in het begin een gevolg zijn van slechte bevruchting, maar later ook van allerlei omstandigheden, die het optreden van een scheidingslaag in de steel veroorzaken.
Men kan ongeveer 4 valperioden onderscheiden. De 3e en 4e, als de vruchtjes reeds een grootte hebben van 2 à 2,5 cm, noemt men tezamen de J.Alhoewel men mag aannemen, dat deze J. veroorzaakt wordt door inwendige omstandigheden, verband houdende met de remming door phytohormonen, kan ook het weer een rol spelen. In 1947 was de J. bij sommige var. op bepaalde plaatsen zo groot, dat de oogst er aanzienlijk door verkleind werd. In de praktijk wacht men de J. vaak af vóór men met het dunnen begint.