Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Heide-ontginning

betekenis & definitie

Het in cultuur brengen van heidevelden. Bij ontginning tot bouwland of grasland vergen speciale aandacht:

1. De vermenging van de aan organische stof rijke bovenlaag, de plag, met het ondergelegen zand. Na ontleding van de plag moet een humusrijke en daardoor waterhoudende bovengrond ontstaan van zo groot mogelijke dikte. Voor de hoog boven het grondwater gelegen zandgronden hangt vooral van deze bewerking de toekomstige gebruikswaarde van de grond af. Bij een lagere ligging t.o.v. het grondwater kan men deze strenge eis iets verzachten.
2. Het breken of verwijderen van vaste lagen. Deze kunnen bestaan uit een koffiezand-laag, die bij voorkeur door de bovengrond moet worden gemengd, of uil een of meer vaste leemlaagjes, die moeten worden losgemaakt voor zover zij niet dieper dan 0,7-0,9 m onder maaiveld voorkomen. Op lage heidevelden kunnen banken van ijzeroer voorkomen, die tot op ca 1 m onder maaiveld verwijderd moeten worden.
3. Loodzand-lagen. Indien deze dikker dan 10 cm en uitgesproken grijs van kleur zijn, moeten deze in de ondergrond worden verwerkt. Minder ongunstige loodzand-lagen kunnen door de overige lagen van het profiel worden gemengd.
4. Bekalken en zwaar bemesten. liet heideveld is zuur en arm aan voedingsstoffen. In sporenelementen, m.n. koper, moet worden voorzien (z. Ontginningsziekte). Bij voorkeur geeft men compost of men past groenbemesting toe, waaraan enten van de grond of een kleine compostgift voorafgaat.
5. Perceelsgewijze egaliseren. Althans indien binnen het te vormen perceel de grondwaterstand op minder dan 1 in diepte voorkomt.
6. Heideveen in de ondergrond verwerken.

Bij ontginning van heidevelden voor bosaanleg geldt vooral:

1. De plag zorgvuldig bovenhouden en door een oppervlakkige bewerking de ontleding hiervan inleiden.
2. Alle zeer vaste lagen tot op 1 m diepte verbreken.
3. Indien mogelijk het aangetroffen loodzand met de overige lagen van het profiel vermengen.

Naar de aard en de ligging van het heideveld en de toekomstige bestemming kunnen de volgende ontginningswijzen worden onderscheiden:

a. Heideveld met plag, daaronder loodzand en koffielaag (podsol):
a. 1. Ontginning tot bouwland (voor grasland is deze grond te droog). Ca 20 cm diep ploegen en de koffiezand-laag met een ondergrondwoeler breken is de eenvoudigste, echter niet de meest doeltreffende methode. Thans zijn 2-scharige ontginningsploegen in gebruik, die bij de bewerking de plag bovenhouden en de loodzand- en de koffiezandlaag van plaats doen verwisselen.

Deze eenvoudigste en daardoor goedkope methode kan niet worden toegepast, indien geëgaliseerd moet worden. Egaliseren kan machinaal met bulldozers geschieden. Loodzand-lagen van geringe dikte worden daarbij niet afzonderlijk verwerkt, doch door de bovengrond gemengd.

Het zorgvuldigste werk levert de hand-ontginning. Door spitten wordt de plag op ca 15 cm diepte gebracht, de kolïiezand-laag in de bovengrond gebracht en het loodzand naar beneden gewerkt (z. fig.). Tegelijkertijd wordt geëgaliseerd. Deze kostbare methode vindt toepassing in perioden van te werkstelling van werklozen met overheidssubsidie.

Kleine ontginningen kunnen door de boeren op deze wijze worden uitgevoerd.

2. Ontginning tot bos kent een grote verscheidenheid aan methoden, die alle gericht zijn op het losmaken van de plag. Bij diepere bewerkingen, bv. met de schijvenploeg, moet de plag zoveel mogelijk bovenblijven, terwijl de overige lagen m.o.m. vermengd worden, zodat de boomwortels niet door storende lagen in hun groei worden belemmerd. In werkloosheidsperioden kan met de hand, als onder a. 1 is beschreven, worden ontgonnen.

Heidevelden met een plag op een ongestoorde zand-ondergrond zijn met eenvoudige bewerkingen in cultuur te. brengen. De bestemming kan bos zijn, doch is veelal bouwland en in gunstige gevallen, afhankelijk van de grondwaterstand, ook grasland.

Lage heidevelden, beter te kenschetsen als lage zandgronden met weelderige wilde plantengroei, kunnen bij vlakke ligging en het ontbreken van storende lagen door oppervlakkige bewerking gevolgd door inzaaien, in grasland worden gelegd. Meestal Is de begroeiing van dien aard, dat geploegd moet worden. Zware begroeiingen met soms een begin van veenontwikkeling kunnen na enige voorbewerking met succes bezand worden, waarna inzaai plaats heeft. Het zanddek, ter dikte van 8-10 cm, wordt verkregen uit zandhoogten en uit de sloten, die op deze gronden voor de ontwatering gegraven moeten worden. Op vlak land kan door ploegen zand worden bovengebracht. Ongelijke ligging noopt steeds tot egaliseren. Storende oerlagen moeten verwijderd worden, bij vaste zand- of leemlagen kan met doorspitten of een bewerking met de ondergrondsploeg worden volstaan.

F. HELLINGA.

< >