noemt men in de bosbedrijfsregeling de opsomming van alle kenmerken, die voor de beoordeling van een bepaald grondstuk (vak of subvak} voor de houtteelt van belang kunnen zijn.
Zij omvat: de hoogte boven zee: de hellingsgraad en richting; de bodemsoort en zijn geol. oorsprong; de bodemdiepte, -structuur, -doorlatendheid en vochtigheid; de aard van het bodemdek: de beoordeling van de bodem naar de daarop voorkomende plantenassociatie en tenslotte de groeiplaats boniteit.