Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Geiten

betekenis & definitie

Overal ter wereld worden g. gehouden voor verschillende doeleinden. In veel streken van Afr. en Az. voorn, voor de vleesvoorziening, o.a. ook in Indon.

In Westelijker streken van Az. zijn ze ontwikkeld in de richting van vachtgeiten: Angora en Kashmier g. Meestal echter is de g. vooral leverancier van melk. Eeuwen lang was het aantal g. in verhouding tot dat van de mensen veel groter dan tegenwoordig. Dit dier, dat zo goed in staat was de mens bij al zijn omzwervingen te begeleiden, was steeds zijn metgezel en leverde zijn huid voor bekleding, vlees en melk voor voedsel.Het voordeel van het houden van g. door arbeider en kleine boer ligt vooral in de goedkoopte. Het dagelijks voedselrantsoen kan voorn, bestaan uit keukenafval met wat eigen verbouwde voedergewassen, gras en hooi. Bij behoorlijk melkgevende dieren moet dan wat krachtvoeder worden bijgekocht.

Heel vaak kunnen stalling en verzorging van de melkgeiten, met enige moeite, maar zonder veel kosten, belangrijk worden verbeterd, waardoor de melkgift en de gezondheid van de dieren bevorderd worden, terwijl bij vuile stalling en slechte huidverzorging reuk en smaak van de melk zeer onaangenaam kunnen zijn. Bij goede verzorging geven éénjarige g. per jaar 500 l melk, tweejarige 550 l en oudere 600 l tot meer dan 1000 l.

Wat ziekten betreft zijn vooral die van de spijsverteringsorganen van grote betekenis en verder beenverweking; alle aandoeningen, die door een goede verzorging en voeding zo al niet geheel, dan toch grotendeels kunnen worden voorkomen. Behalve geitenmelk zijn verdere nuttige producten geitenvlees, geitenvellen en mest voor land of tuin. Soms verrichten, vooral gecastreerde, bokken trekdiensten.

In de Egeïsche zee (= zee van de geiten) op Joura en verschillende andere, meestal onbewoonde eilanden, leven ook nu nog g. in het wild. de beide andere wilde soorten zijn de bezoargeit (in KL Azië tot ongeveer India) en de markhor of schroefhoorngeit ten N.O. van de vorige tot in het Indus-stroomgebied. Voor de afstamming van de huisgeit bestaan verschillende hypothesen.

De verschillende g.-rassen in Eur. lopen weinig uiteen. de tegenwoordige Ned. witte, kortharige, ongehorende g. is ontstaan uit het oude landras en door kruising met Saanen verbeterd. De melkopbrengst is goed, met meer droge stof in de melk dan bij de Saanen; de dieren zijn breder, dieper, sterker, minder hoogbenig en met wat meer gevulde vormen. In Drente voerde men reekleurige Toggenburgers in.

Een moeilijk vraagstuk in de fokkerij is steeds de bokhouderij, door de vooral gedurende de dektijd sterke, walgelijke lucht, die de bok verspreidt. Te hopen is dat de K.I. bij geiten spoedig uitvoerbaar zal blijken te zijn.

De plaatselijke geitenfokverenigingen zijn verenigd in provinciale bonden en deze weer in de Ned. organisatie voor de geitenfokkerij. Ook bestaan er hier en daar geitenfondsen. De in 1952 aanwezige dekbokken waren voor 2/3 gedeelte (228 van de 341) afkomstig van op productie gecontroleerde moeders. Juiste cijfers over de aantallen g. in Ned. zijn er niet; deze berusten alle op schatting. In de oorlog (1944) waren er ca 125.000, in 1948 een 50-60.000. Thans mag worden aangenomen 30.000.

Niet onder alle omstandigheden is de g. een nuttig huisdier. Zo leven op hot waterarme Curaçao een groot aantal zwarte en bruine, half verwilderde ‘cabrieten’ van het dorre loof en verschroeide gras. zeer ten nadele van de plantengroei.

In België is de geitenteelt in de laatste jaren sterk achteruit gelopen. In 1895 telde men 241.045 g., in 1910 nog 217.824 in 1929 slechts 157.963, terwijl de telling van 1950 amper 89.000 aanwees. Als rassen kweekt men vooral de Saanen en de hertgeit.

E.J.DOMMERHOLD / A.G.DUMON.

< >