(plantensoc.) Methode van vegetatie-onderzoek binnen de Scandinavische school, die zich baseert op de frequentie. In het buitenland voorn, ontwikkeld door RAUNKIAER (Denemarken): in Ned. door D.
M. DE VRIES bij het botanisch graslandonderzoek. Als proefvakje wordt in grasland ¼ dms genomen (op akkers ½ of ¼ m2) bij liefst 100 monsters (proefvakjes) per ha. T.o.v. methoden, die zich vooral op de dominantie baseren (gewichtsanalytische methode en rangorde-methode), heeft de f. het dubbele voordeel, dat enerzijds haar uitkomsten minder afhankelijk zijn van het seizoen, terwijl zij anderzijds de potentieel belangrijke soorten naar voren brengt. Zij is daarom uit landbouwkundig oogpunt zeer geschikt voor het typeren van graslanden.