Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Frequentie

betekenis & definitie

1. (wisk.) F. betekent letterlijk veelvuldigheid; in de statistiek het aantal individuen, die een zeker kenmerk in dezelfde mate vertonen. B.v.: als van 10.000 mannen er 213 een lengte hebben tussen 1,70m en 1,71m, heet 213 de ‘frequentie’ in de ‘klasse’ 1,70➝1,71.

Men tracht in de reeks f1, f2, . . . ,fn een reeks theoretische kansen p1, p2, ..., pn te herkennen, die uit eenzelfde kansschema (i.c. kansspel) voortvloeien, zoals b.v. de kansen op de uitslagen 0, 1, ..., m maal ‘kruis’ bij m worpen kruis of munt.

2. (plantensoc.)

(1) Term der analytische vegetatiekunde: de verhouding (in procenten uitgedrukt tussen het aantal monstervakjes, waarin een soort in een phytocoenose wordt aangetroffen, en het totale aantal vakjes. In tiendelige schaal: elke frequentieklasse 10%. Bij het botanisch graslandonderzoek (z. Frequentie-methode) onderscheidt D. M. DE VRIES: aanwezigheidsfrequentie (percentage vakken, waarin de soort aanwezig is, zonder dat op haar hoeveelheid wordt gelet): belangrijkheidsfrequentie (% vakken, waarin de soort een 1e, 2e of 3e plaats inneemt); dominantiefrequentie (% vakken, waarin de soort domineert, dus de le plaats inneemt).

(2) In Eng. (TANSLEY) een niet arithmetische, doch slechts benaderend quantitatieve maatstaf voor het aandeel van een soort in een phytocoenose:

d = dominant,

co-d = codominant,

va = very abundant,

ab = abundant,

f = frequent,

o = occasional,

sp = sparsely,

r = rare,

vr = very rare;

toevoeging van l of loc: alleen locaal.

(3) Bij het botanisch graslandonderzoek in Eng. bedoelt men met ‘frequency’ hetgeen op het continent als abundantie wordt aangeduid, terwijl het

hier sub (1) behandelde begrip f. wordt onderscheiden als ‘specific frequency’ of ‘frequency of occurrence’.

< >