(plantensoc.) Onder deze naam vat men verschillende, onderling sterk uiteenlopende richtingen van onderzoek in de vegetatiekunde samen, die zich baseren op het voorkomen van constante soorten. Dit houdt in, dat zij die concrete vegetaties (phytocoenosen) als overeenkomstig beschouwen, waarin steeds ten minste één soort talrijk voorkomt.
De meest op de voorgrond tredende school van Uppsala (Zweden), die zich onder leiding van G. E. DU RIETZ sinds ca 1918 heeft ontwikkeld, baseert zich tevens, en voornamelijk, op de dominantie. Tevens beschouwt deze school de verschillende lagen van een gezelschap als afzonderlijke eenheden, die niet noodzakelijk aan elkaar gebonden behoeven te zijn.Hiertegenover staan de Denen (RAUNKIAER, BÖCHNER, IVERSEN), die de dominantie in het geheel niet bepalen, doch zich op de frequentie baseren. Inzake haar analytische methodiek staat de Frans-Zwitserse school dus tussen Zweden en Denen in. De Noren en Finnen ten slotte vormen in hun methodiek (ontwikkeld door R. NORDHAGEN) een overgang tussen Zweedse en Frans-Zwitserse school (z. verder Societas, Sociatie, Consociatie).