Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Drainage

betekenis & definitie

Systeem van

(a) onderaardse gangen, of

(b) met grof materiaal opgevulde, smalle sleuven, aangelegd ter bevordering van de ontwatering.

D. kan bestaan uit:

(a 1) gebakken aarden of betonnen buizen, buizen-d.;

(a 2) onbeklede in de grond getrokken gangen, mol-d.;

(a 3) houten kokers; in Ned. slechts experimenteel toegepast, in het buitenland in veengrond aangetroffen; de kokerconstructie is bestand tegen verzakkingen, koker-d,;

(a 4) speciaal gevormde of gewone lurven, zodanig gestapeld, dat zij een gang vormen, tuif-d

(b 1) grind, steenslag c.d., waarmee de onderste helft van een sleuf wordt opgevuld, waarna deze verder met grond wordt dichtgemaakt; tegenwoordig zelden toegepast; heeft in boomgaarden het voordeel, dat de d. niet zo snel verstopt geraakt door het ingroeien van boomwortels ;

(b 2) takkenbossen c.d. (z. verder b 1);

(b 3) riet; o.a. toegepast in de N.O. Polder met name voor veengronden in het X. van de polder; waarbij in de bodem van de sleuf een gootje wordt aangebracht, dat met dakpansgewijs gelegde rietbossen wordt afgedekt; de sleuf wordt gedicht met grond: riet-d.

De Romeinen kenden reeds de procédé’s b 1 en b 2. Eerst in 1810 vond JAMES RAHAM in Eng. het draineren uit met platte en holle gebakken aarden tegels (tile-d.), welke uitvinding in 1843 gecompleteerd werd door de ontdekking van een methode om machinaal aarden buizen uit een stuk te maken. In Ned. werd in 1845 de Wilhelminapolder bij Gocs voor het eerst met buizen gedraineerd.

De diepte waarop de d. komt te liggen, de draindiepte, hangt af van de vereiste ontwateringsdiepte. Op kleibouwland komt zij op 0,90-1,30 m, op zandgrond (vooral op de grens tussen hoge en lage gronden vindt men drainagebehoeftige zandpercelen) b.v. op 0,70 m diepte. De onderlinge afstand van de drains, de drainafstand, wordt bepaald aan de hand van de doorlatendheid van de grond, de dikte van de doorlatende laag en de hoogte, waartoe het grondwater tussen de drains maximaal bij zware neerslag mag stijgen (z. Ontwatering). De drainafstand bedraagt doorgaans 8-20 m.

In Ned. met i.h.a. vlak land, dat door veel sloten doorsneden wordt, past men vrijwel steeds enkelvoudige d. toe, d.w.z. dat elk van de evenwijdige drains apart in de sloot uitmondt. De drains van een perceel kunnen alle in dezelfde sloot uitmonden, eenzijdige d.; zij kunnen in het midden van het perceel onderbroken zijn, waarbij de beide helften in tegenover elkaar liggende sloten uitmonden, tweezijdige d.; de drains kunnen om beurten in tegenovergestelde richting uitmonden, tweezijdig afwisselende d.

In andere landen, i.h.a. op hellend terrein, vindt men samengestelde d., d.w.z. de evenwijdige drainreeksen (hier zuigdrains genoemd) monden uit in een hoofddrain of verzameldrain, die op zijn beurt in een waterloop uitmondt. Men voorkomt hiermee landverlies en onderhoud van sloten. Samengestelde d. is echter alleen mogelijk, wanneer men over een vrij aanzienlijke helling beschikt.

Behalve bij mol-d. worden de drains gelegd op de bodem van smalle, lijdelijke, voor dit doel gegraven sleuven, drainsleuven (z. Draineren). Overwegend wordt gedraineerd met ronde, gebakken aarden drainbuizen, in Ned. meestal 5 cm doorsnee binnen- en 7 cm buitenwerks en ca 30,5 cm lengte. In het buitenland tot 10 en meer cm doorsnee, mede in verband met uitvoering in de vorm van samengestelde d. De duurzaamheid van aarden buizen is zeer groot en kan tientallen jaren bedragen. De kwaliteitseisen, wat vorm en hardheid betreft, zijn vastgelegd in normblad N 440.

Betonnen buizen zijn, vooral in zure grond, minder duurzaam. De plaats, waar twee buizen van een drain tegen elkaar sluiten, heet de stootvoeg. Hierdoor dringt het water uit de grond de drain binnen. Poreusheid van de buizen wordt niet van groot belang geacht. De buizen worden gemaakt als kraagloze buizen (eenvoudige cylinders) of als kraagbuizen, waarbij één uiteinde een verwijding vertoont, waarin het andere einde van de volgende buis past. Kraagbuizen verdienen aanbeveling in slappe grond (drijfzand, veen) m.h.o. op verzakkingsgevaar. Hierom worden ook, hoewel zelden, losse ringen aangewend, die om de stootvoegen van kraagloze buizen passen. In zeer slappe grond kan men de d. op latten leggen.

Een ander gevaar, dat de d. bedreigt, vormt het verstopt geraken, hetzij door slibafzetting, hetzij door uitvlokken van ijzerverbindingen in de buizen. Het inspoelen van gronddeeltjes wordt voorkomen door de buizen te bedekken of te omhullen met turfstrooisel e.d. Het geven van enige helling aan de d. (b.v. 0,2 m/100 m) vergroot de stroomsnelheid en vermindert zodoende het gevaar voor slibafzetting. Deze helling is bepalend voor de onderlinge afstand van de sloten, waarop de drainreeksen uitmonden (z. Afwatering).

Bij te brede percelen zou het boveneinde van de drains te hoog komen te liggen en zou daardoor de ontwateringsdiepte ter plaatse te gering worden. De drains dienen met een stevige eindbuis (b.v. een gresbuis van 1 m lengte; een drainbuis is te kort en te teer, vriest stuk en verzakt) 10 cm boven de slootwaterstand uit te monden. Komen de uitmondingen onder water, dan ontstaat verstoppingsgevaar (zeer geringe stroomsnelheden in de volle buis).

Verstoppingen kunnen verwijderd worden met speciale doorsteekapparaturen en met doorspoelen van de drain. Bij ingroeien van (boom-) wortels is opgraven en opnieuw leggen noodzakelijk. Ondiepe d. kan kapotvriezen of stukgereden worden.

de kwaliteit van de d. hangt nauw samen met de zorgvuldigheid van de uitvoering der werkzaamheden.

J. W. DE ZEEUW.

< >