vormen in het systeem van BENTHAM en HOOKER de 2e groep der choripetale planten, waarbij de vrije kelk- en kroonbladen, de in een bepaald aantal aanwezige meeldraden en de ene stamper zijn ingeplant op een vlakke of verhoogde bloembodem, waarop ook meestal klieren of een schijf voorkomen.
Vb.: Rhamnaceae, Acerticeae, Celastraceae, Sapindaceae (z. ook Thalarniflorae en Calyciflorae.