Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Cruciferen

betekenis & definitie

vormen een scherp begrensde, soortenrijke, over de gehele aarde verspreide plantenfam., die echter vooral rijkelijk vertegenwoordigd is in de gematigde luchtstreek, waar zij verscheidene, op grote schaal geteelde tuin- en landbouwgewassen telt. Vooral zijn dit talrijke soorten en rassen van Brassica, de leveranciers van de vele koolsoorten en de rapen.

Verder behoren er toe de radijs, de ramenas, dan olieleverende gewassen als kool- en raapzaad, beide Brassica’s. De mosterd wordt geleverd door een Sinapsis-soort. Een tiental gesl. leveren zeer gewaardeerde sierplanten, als judaspenning, muurbloem (Cheiranthus), Aubrietia, Arabis, Alyssum en Iberis. Maar ook bevat de familie een niet gemakkelijk uit te roeien onkruid, de herik (Sinapis arvensis L.).

De C. zijn gemakkelijk als zodanig te onderkennen aan de bloemen met 4, in 2 kransen van 2 staande kelkbladen en 4 diagonaalsgewijs gerangschikte kroonbladen (vandaar de naam c. - kruisdragers). Van de 6 meeldraden zijn de 2 zijdelingse kleiner dan de 4 in het midden bijeenstaande, terwijl het bovenstandig vruchtbeginsel meestal verscheidene eitjes bevat langs de overlangse krachtige nerf. Aan de voet der helmdraden bevinden zich meestal nectar-afscheidende kliertjes, zodat velerlei bloemen dezer fam. door insecten (bijen) druk worden bezocht, die dan kruisbestuiving bewerkstelligen.

Voor de onderscheiding van de ca 3000 soorten, verdeeld over ca 350 gesl., wordt gebruik gemaakt van verschillen in de relatieve lengten en de plaatsing der bloemdelen, maar vooral van de vruchten, die zeer verschillend van vorm zijn. Soms blijven zij gesloten en hebben dan maar 1 of enkele zaden, maar de meeste springen open, doordat de 2 zijwanden als kleppen loslaten en de vaak talrijke zaden langs het middenraam de vrijheid bieden. De vruchten zijn lang (hauw) of kort (hauwtje), al of niet gevleugeld, al of niet gestekeld, en vallen soms in enkele leden uiteen.

Men vindt vertegenwoordigers der C. vaak op open, zonnige plaatsen, zowel waar water spaarzaam is, als in rotsspleten, op oude muren (muurbloem) en zelfs in woestijngebieden, als waar water in overvloed is, zoals aan bronnen, op natte weiden (pinksterbloem), zelfs in stilstaand en stromend water (gele en witte waterkers). Maar ook op beschaduwde terreinen kan men er enkele vinden. Lage temp. kunnen door sommige C. goed worden verdragen, aan de koude-grens van vegetaties treft men vaak nog kruisbloemigen.

Daar deze, vanouds gebruikte naam van C. niet gevormd is volgens de internationale regels, is onlangs voorgesteld de fam. Brassicaceae te noemen naar het zo belangrijke gesl. Brassica.

< >