Een zeer grote groep van meestal kleine sluipwespjes, de kleur van het lichaam variërend van geel tot bruin en zwart, ook dikwijls met metaalkleuren. De vleugels zijn meestal glashelder, met een zeer gereduceerd aderstelsel.
Op de voorvleugel is gewoonlijk slechts één lengte-ader ontwikkeld. ♀ met een korte of lange legboor. De grote meerderheid der C. leeft ecto- of enlo-parasitisch op andere insecten, b.v. gaarne op of in rupsen en poppen. Bij bepaalde soorten (Litomastix) komt de z.g. polyembryonie voor, d.w.z. het embryo valt vroeg uiteen in dochter-embryonen, soms enkele honderden per ei, die ieder een normale larve leveren. Als regulerende factor t.a.v. de vermenigvuldiging van vele insecten zijn zij van grote betekenis. De eiparasiet Achrysocharella b.v. remt sterk de ontwikkeling van Diprion pini L.. Daarom heeft men verschillende soorten gebruikt voor biologische bestrijding van andere insecten.
Enkele groepen van C. b.v. Megastigmus zijn phytophaag en ontwikkelen zich als larve in zaden van appels, rozen en coniferen; andere zijn massaal aanwezig in de schijnvruchten van vijgensoorten in en warmere landen (Agaonineri). In Indon. is het aantal C.-soorten eveneens buitensporig groot. Brachymeria euploeae WESTW., een van de grotere soorten, is er zeer algemeen. Het is een popparasict van verschillende dag- en nachtvlinders.