Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Boezem

betekenis & definitie

(1) Samenstel van wateren, waar oppolders hun overtollig water lozen en waardoor dit water naar het buitenwater wordt afgevoerd. Een b. kan natuurlijk en/of door bemaling op het buitenwater lozen.

Men onderscheidt twee vormen: wilde, vrije of open b. en besloten b. Op de eerste mogen de polders zonder beperking lozen; op de tweede mag slechts geloosd worden tot in de b. een zeker peil, het zogenaamd maalpeil, is bereikt (wel te onderscheiden van het boezempeil). Boven het maalpeil bestaat gevaar voor overstroming, kadedoorbraak enz. Dan is de lozingscapaciteit van de b. te gering en het wateroppervlak van de b. te klein om onder alle omstandigheden het op de boezem gebrachte polderwater te kunnen bergen. Vb.: open b.: Frieslands b. (boezemgebied 320 500 ha, wateropp. 14 100 ha); besloten b.: Delflands b. of Schieb. (resp. 36 100 ha en 400 ha).(2) Wateroppervlakte, die dient tot het tijdelijk bergen van water (z. Spuiboezem, Bergboezem).

(3) In enkele streken van Ned. noemt men de wateren binnen een polder, het polderwater, b., omdat hierin de regenval na afstroming uit de grond wordt geborgen.