(1) Frans-Zwitserse school in de vegetatiekunde: Soorten, die gelijkelijk in twee of meer uiteenlopende plantengezelschappen voorkomen. Onder gelijkelijk wordt hierbij verstaan: met gelijke of althans niet sterk verschillende presentie, dominantie en vitaliteit.
Voorbeelden: Quercus robur in Querceto-Betuletum en Querceto-Carpinetum; Agropyron repens in weide- en akker-gezelschappen (z. Trouw). In ruimere zin: alle soorten ener associatie, die niet behoren tot de kensoorten van deze associatie of van hogere eenheden, noch tot de differentiërende soorten (maar die eventueel wèl kensoorten van een andere associatie kunnen zijn).
(2) Scandinavische school: Soorten met een frequentie lager dan 80 %.