Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Bastvezel

betekenis & definitie

Vezel, welke men uit de bast van bastvezel-leverende gewassen verkrijgt. Hiertoe behoren als voornaamste: Boehmeria nivea GAUD. (ramie), Cannabis sativa L. (hennep), Corchorus capsularis L. en C.olitorius L. (India-jute), Hibiscus Cannabinus L. (Java-jute), H.sabdariffa L. (roselle) en Linum usitatissimum L. (vlas).

De vezel wordt doorgaans vrijgemaakt door de stengels in hun geheel te roten te leggen of door de bast eerst in repen met een decorticator (ontschorser) vrij te maken en vervolgens te roten. Naast de biologische roting als warmwater-, dauw-, sloot- en putroting heeft men nog verschillende chem. rootprocédé’s, welke echter meestal op praktijkschaal niet rendabel blijken te zijn. Ook voor het vrijmaken van de bast, alvorens te roten, hetz.g. groen-onthouten, heeft men verschillende principes, welke het proefstadium nog niet gepasseerd zijn. De b. behoren tot de groep van de zachte touwvezels en worden voorn, verwerkt tot zakken, touw en weefsels.

< >