(1) De wetgeving inzonderheid betrekking hebbende op het arbeidsrecht. Een groep van aparte wetten dus, met de daarbij behorende Algemene Maatregelen van Bestuur.
(2) (Indon.) Sedert 1879 wordt de verhouding tussen Eur. en andere buitenlandse werkgevers en Indon. arbeiders in het algemeen slechts beheerst door de artikelen 1601—1603 van het Eur. B.W., die zeer summiere bepalingen omtrent duur van de verbintenis, soort van het werk en loon en verbreking zonder ernstige redenen bevatten. In de praktijk wordt die verhouding beheerst door plaatselijk gebruik en algemene regelen van recht en billijkheid.
Anders was het ten aanzien van de arbeidsvoorziening op ondernemingen in de buitengewesten. Deze moesten vaak hun arbeiders van Java betrekken. In 1880 kwam voor Sumatra’s Oostkust de eerste z.g. Koelie-ordonnantie tot stand, welke later ook elders van kracht werd, en herhaaldelijk werd gewijzigd. Zij hield een grote mate van bescherming voor de arbeider in (geschreven contract; eisen van loon, voeding, huisvesting, med. verzorging; betaling van heen- en terugreis; e.d. meer). Daartegenover gaf zij de ondernemer zekerheid van arbeidsprestatie gedurende 3 jaren, die gesteund werd door de z.g. poenale sanctie (eventueel terughalen met de sterke arm bij weglopen).
Tegen deze laatste rees ook in Ned. verzet en een geleidelijke vermindering van dergelijke contracten werd in 1925 voorgeschreven. De tabaksondernemingen gingen er echter reeds in 1931 toe over het arbeidscontract met poenale sanctie al' te schaffen. Zij werkten verder met z.g. vrije arbeiders. In 1936 werd de koelieordonnantie met poenale sanctie principieel afgeschaft, al werd een overgangsperiode opgenomen. Reeds in 1911 werd naast de Koelie-ordonnantie de Vrije Arbeidsregeling in het leven geroepen, welke thans de enige is, die nog van kracht is (z. Vrije arbeidsordonnantie).
Hoewel de Koelie-ordonnantie veelal door politici werd gewraakt, omdat deze eenzijdig voordelig zou zijn voor de ondernemers, heeft zij door het stellen van arbeidszekerheid veel bijgedragen tot de bloei der cultures in de dunbevolkte buitengewesten, die een belangrijke pijler vormen in het econ. bestel van Indon. Bovendien heeft het toezicht van de 'Arbeidsinspectie bevorderd, dat de arbeiders behoorlijk werden verzorgd en een zeer redelijk bestaan hadden, wat blijkt uit het feit dat zij zich bezit konden verwerven en gelden konden sparen.
Wat de Eur. werknemers betreft, kwam eerst in 1922 voor Sumatra’s Oostkust de z.g. Assistenten-regeling tot stand, waarvan meerdere bepalingen aan de Ned. wet op het arbeidscontract waren ontleend.
De aard van het werk besliste wie hieronder viel (dus ook eventuele Indon. employé’s). Een schriftelijk contract werd voorgeschreven, alsmede bepaalde opzeggingstermijnen, verloven, e.d. meer.
In 1927 kwam in werking een uitvoerige regeling in het B.W. van het arbeidscontract conform de Ned. regeling. In 1938 werd de Assistenten-regeling van Sumatra’s Oostkust opgeheven en werd een algemeen geldende 'Aanvullende planters regeling van kracht.
Tot de a. behoren ook de regelingen, welke de werving van arbeiders om buiten hun land op ondernemingen te gaan werken beheersen (z. Wervingsordonnantie).