Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Anthocephalus

betekenis & definitie

fam. Rubiaceae, telt 2 boomsoorten.

A. cadamba MIQ., inheemse naam: klampajan (Mal,), djabon (Jav.), handja (Soend.). Een tot 45 m hoge en 100 cm dikke boom uit het laagland-moessonbos van Z.O. Az. en Indon., mogelijk daar uit India ingevoerd. Pionierhoutsoort, die in openkappingen vaak gezellig optreedt. Fraaie zuilvormige stam met een hoog aangezette, ijle kroon van horizontaal afstaande takken. Het zachte, lichte (s.g. = 0,42), witte, soms iets geelachtige hout is weinig duurzaam, doch heeft als industriehoutsoort (planken, kisten, lucifers en eventueel papier) een toekomst. Op Java is na 1933 met systematische aanplant van deze houtsoort begonnen. Aanplant tot 1942 was 2640 ha. Cultuuraanleg volgens de spermatozoïden (vergroting 240 X ) bosakkerbouwmethode in een verband 3 X 2 m met tussenplanting van Leucaena. De jonge planten moeten wegens het zeer fijne zaad in kwekerijen geteeld worden. De groei is buitengewoon snel, bij een 30-jarige omloop bereikt de eindstand een hoogte van 38 rn met een gemiddelde dikte van 65 cm en een dikhoutmassa van 350 m3 per ha. De totale dikhoutproductie, inclusief de dunningen, beloopt gemiddeld 23 m3 per jaar/ha.

A.macrophyllus HAVII.., inheemse naam: samama (Ambon) komt alleen in de laagland-moessonbossen van O. Indon. voor. Zij vertoont een nog snellere groei en het witte, soms wat roodachtige hout moet van iets betere kwaliteit zijn dan van A. cadamba.

< >