vossenstaart, plantengesl. der Gramineae met ongeveer 20 soorten voorn, in de gematigde zône. Aarpluimgrassen met dichte, cylindervormige bloeiwijze en genaald kroonkafje.
Behoudens een vijftal adventiefplanten (o.a. A.sela roides GREN., A.utriculalus SOL.) treft men in ons land 5 soorten aan. A.pratensis L., beemdvossenstaart, is een overblijvende plant, hoofdzakelijk van niet of weinig beweide graslanden. Ze stelt een goede vochtvoorziening op prijs en is daarbij kalkminnend. Een en ander is oorzaak, dat ze op de lagere uiterwaarden vaak een dominerende rol speelt. Ze is productief, maar legert spoedig en wordt bovendien door het vee ongaarne gegeten. De hoofdproductie ligt in het voorjaar.Ze bloeit reeds in April.
A. geniculatus L., geknikte vossestaart, een eenjarige soort van vochtige tot natte graslanden, die in een behoorlijke vruchtbaarheidstoestand verkeren. De plant is veel teerder dan de vorige en daarvan o.a. te onderscheiden door de in de knopen geknikte stengels en sterke bladribben.
A. myosuroides HUDS. (= A.agrestis L.), duist of wintergras, cen eenjarig onkruid van de akkers op kalkhoudende klei (zeekleigebied in Grom, lössdistrict, Zeel. en de Betuwe).
A.bulbosus GOUAN, knolvossenstaart, treft men alleen aan op of nabij zilte kleigronden en ontleent zijn naam aan de duidelijk knolvormig verdikte onderste stengelleden. Landbouwkundig vrijwel zonder betekenis.
A.aequalis SOBOL, rosse vossenstaart, komt in groeiplaats en groeiwijze geheel met
A.geniculatus overeen, maar valt op door de groene aarpluim, waarmee de oranje helmknoppen fraai contrasteren. Ze is echter veel zeldzamer.