In droge zaden is het water van het celvocht vrijwel geheel verdwenen. De vacuolen, waarin eiwit is afgezet, worden daarbij tot korrels, die grotendeels uit eiwit bestaan en door een zeer dunne wand omgeven zijn.
Deze worden a. genoemd. In het endosperm van oliezaden vindt men betrekkelijk grote, weinig talrijke a. In de meeste zetmeelhoudendezadcnzijnzij kleinen talrijk, doordat de vacuolen zich tijdens de rijping van het zaad gedeeld hebben. Het eiwit kan ten dele de vorm van een schijnkristal aannemen, waarvan elke a. er meestal één bevat. Daarnaast kunnen andere kristallen, b.v. van zuringzure kalk of bolvormige lichaampjes, ‘globoïden’, aanwezig zijn. Bij de ontkieming zuigen de vacuolen water op, het eiwit wordt weer vloeibaar, kleine vacuolen smelten weer tot grotere samen. Dit eiwit is een belangrijke voedingstof voor de zich ontwikkelende kiemplant.