Veldsprinkhanen, orde Orthoptera. Dit is een vooral in de warme landen tamelijk soortenrijke groep van rechtvleugelige insecten, veelal tamelijk groot tot groot, robuust maar slank van lichaamsbouw, gekenmerkt door het bezit van korte antennen en door de afwezigheid van een goed ontwikkelde legschede bij de wijfjes, met gehoor (tympanale)-organen aan de basis van het achterlijf.
Zij kunnen een geluid voortbrengen door met de achterdijen te wrijven tegen de rand van de dekschilden. Deze dekschilden zijn smal, de ondervleugels zijn breed, in rust onder de dekschilden waaiervormig geplooid en dikwijls opvallend gekleurd. Sommige soorten kunnen ook onder het vliegen een ratelend of klepperend geluid voortbrengen.
De eieren worden in pakketten in de grond afgezet, en aan de bovenkant door een eigenaardige schuimprop afgedekt. Van grote betekenis voor de landbouw in vele trop. en subtrop. gebieden zijn de z.g. treksprinkhanen met als voornaamste soort Locusta (= Pachytilus. Acridium) danica L., die in de Oude Wereld een grote verspreiding heeft. Zij leeft soms geïsoleerd, soms sluiten de larven resp. de volwassen insecten zich aaneen tot grote zwermen, die zich lopende resp. vliegende voortbewegen en die, waar zij neerstrijken, grote verwoestingen in de cultures aanrichten.
Zij veroorzaken de z.g. sprinkhaanplagen. UVAROV heeft het begrip ‘phase’ ingevoerd en spreekt van ‘solitaire’ resp. ‘gregarieuze phase’ ter onderscheiding van de ‘solitair levende en de trekkende populatie. Op Java is in sommige jaren zeer schadelijk de soort Valanga ( = Acridium, CyrIhacunlhacris) melanocornis nigricornis BURM., Mal. walang kajoe. Bestrijding der treksprinkhanen is op velerlei wijze beproefd; DNC-houdende sproei- of stuifmiddelen, vanuit vliegtuigen toegepast, schijnen de beste resultaten te geven. W. K.
J. ROEPKE.