1. (landb.) Grondbewerking, waarbij grond op de plantrijen wordt gebracht en waardoor de planten op ruggen komen te staan. In W.-Eur. voornamelijk toegepast in de aardappel-cultuur d.m. v. een aanaardploeg, of door op het meerrijige 'schoffeltuig of op de trekker gemonteerde aanaarders welke tussen de plantrijen worden voortgetrokken.
Meestal wordt naar behoefte een of meermalen aangeaard. Behalve voor het opbrengen van grond dient het a. ook voor 'onkruidbestrijding en voor het breken van de korst op 'slempige gronden. Een voordeel van a. is voor aardappelen voorts, dat de knollen in de ruggen op hoger niveau worden gevormd, waardoor vooral het machinale rooien aanzienlijk vergemakkelijkt wordt en de kans op aantasting door ziekten in de knollen tengevolge van de drogere groeiplaats wordt verminderd. Op kleigronden werd reeds lang aangeaard. Met de toenemende mechanisatie in de landbouw gaat men ook op de zandgronden meer en meer tot deze werkwijze over. A. en vooral te laat a. kan echter op droge zandgrond door de grotere kans op verdroging en door vernieling van ‘stolonen schade doen aan de opbrengst.
2. (tuinb.) Het a. heeft plaats bij verschillende tuinbouwgewassen en dan zowel bij houtachtige als kruidachtige planten. Het geschiedt bij een wijze van vegetatieve vermeerdering bij bomen om de wortelvorming te bevorderen, bij groenten om stengels te etioleren (z. Etiolement) of reeds gevormde bladeren te bleken. Als vb. zijn te noemen: het a. van bedden van vruchtboomonderstammen, het ophogen van asperge- en witlofbedden en het afdekken van selderijplanten en molslabedden.
3. (waterb.) A. of aanzanden is het aanvullen met grond van de aansluitingen van een brug of duiker. Ook het aanvullen van een fundering, hetgeen, indien er een vloer op moet worden gelegd, met water moet geschieden. In dat geval moet zand worden gebruikt (aanzanden, aanplempen) dat, om geen opwaartse stroming in het water te doen ontstaan, van de zijkant af wordt aangebracht.
4. (Indon.) Bij de cultuur van suikerriet is a. het geleidelijk terugstorten in de geul van de uitgezuurde grond van de goeloetan. Na het uitlopen van de geplante stekken wordt 2 - 4 maal aangeaard, de laatste (finale) aanaarding moet zijn geschied vóór het invallen van de regentijd. Op de plaats van de geul staat dan het riet in een rug, terwijl op de plaats van de goeloetan nu een geul is die voor de afvoer van overtollig regenwater kan dienen.