Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

zelfbouwer

betekenis & definitie

Pers. die allerlei klussen, karweien in huis zelf verricht, m.n. karweien waarvoor men gewoonlijk een vakman laat komen; doe-het-zelver.

Voor zelfbouwers: materiaal en gedetailleerd plan, Koerier 24/5/1978.

Overgrote keuze in alle materialen voor zelfbouwers, Boom 26/5/1978.

Ook o.a.: Koerier (e.d. Hasselt) 18/8/1976, p. 27. Teletip 23/5/1978.

< >