1. Van pers. en zaken: onvolgroeid, klein (en mismaakt), nietig, verneuteld; soms bep.: onooglijk.
2. Opeengedrongen, bekrompen; - vernepen zitten, opeengedrongen, dicht op elkaar zitten (aan tafel, op een bank enz.); ook oneig.: op zwart zaad zitten, geldgebrek hebben; - vernepen wonen, bekrompen wonen, klein behuisd zijn.