Wat is de betekenis van Toeren?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

toeren

toeren - Werkwoord 1. ergatief uitgebreid rondreizen Hij toert al jaren door het hele land. toeren - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord toer

2024-04-19
Jargon & Slang van Politieagenten en rechercheurs

Marc De Coster (2017)

Toeren

Toeren - vroeger een veel voorkomende straf onder dienders, die bestond uit een aantal extra uren straatdienst die men na afloop van de feitelijke dienst diende te lopen. Voor een gering vergrijp moest men al gauw een aantal toeren doen. Zie ook onder nodelozen.

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

toeren

toeren - regelmatig werkwoord uitspraak: toe-ren 1. een tocht maken van de ene plaats naar de andere ♢ zij toerden in de vakantie heel Europa door 2. zonder een bepaald doel in verschillende richtingen rijden ...

2024-04-19
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

toeren

(onov ww; toerde; h. getoerd) - tochten maken, bv. per fiets

2024-04-19
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

toeren

In het eufemistisch jargon van stadsdiensten: het tegen betaling meenemen van bedrijfsafval. Zie ook dalven* en naggen*. In de binnenstad betrapte de nieuwe leiding midden jaren negentig zo’n twintig procent van het reinigingspersoneel op ‘toeren’ of ‘dalven’. En bij de stadsdelen kregen sommige bestuurders te maken met personeelsleden die hun huur...

2024-04-19
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

toeren

Van vogels: rondvliegen, draaien; - (gemeenz.) van pers.: aan de zwier zijn, boemelen, stappen; zie ook op toer zijn. Een valk toerde statig boven de vlakte, VAN HEMELDONCK 1945, 48. De beiaard van St. Gummarustoren rammelde volksliekes over de daken, waarboven duiven toerden, TIMMERMANS 1966, 51.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Toeren

(toerde, heeft getoerd), 1. (Zuidn.) (van duiven) draaien, rondvliegen: de toren waarboven duiven toerden (Timmermans); 2. (gew., Zuidn.) boemelen, aan de zwier gaan; 3. uit rijden gaan, een ritje maken: ze toerde veel met de oude vrouw; 4. een rondreis maken: hij toerde met zijn artistenensemble langs bases van het A...

2024-04-19
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

toeren

rondgaan, b.v. met de voddenzak.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

toeren

toerde, h., i. getoerd (een wandeling doen te paard of in een rijtuig, auto): wij toerden eerst door de stad.