Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

teil

betekenis & definitie

Ter aand. van een kom, schotel of bord; (zegsw.) uit één teil eten, goede vrienden zijn.

De kinders worden groot en eten hun teiltje leeg tot op den bodem, BLOMMAERT 1945, 82.

Hij heeft de keukendeur gelicht en een teil melk gedronken, BOON 1975, 33.

Opm.: In de standaardt. wel in de bet.: bak (met oren) voor versch. huishoudelijke doeleinden, o.a. wasteil.

< >