In pejor. zin, ter aand. van een mannelijk pers., met verschillende connotaties: iem. die veel en morsig eet, slokop; knoeipot, smeerpoets; onbeschofte kerel, vlegel; sul, vooral in de verb. een goeie sloeber; lummel, vooral in de verb. een grote sloeber; als scheldwoord: smeerlap, schurk; ook: beklagenswaardig persoon: stakker.
Opm.: In de standaardt. ongebr. (freq. 0); ook in Nederl. in gewest, taalgebruik in de bet.: ’smeerlap’ en ’stakker’.