Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

pieren

betekenis & definitie

I. Op iets turen, inz. met inspanning kijken naar iets kleins om dit te kunnen onderscheiden; ook: met halfgesloten ogen kijken, loeren, staren.

Henk, die er wel uitzag als een oude matroos ..., stond ook pierend te kijken over het wijde land, VERMEYLEN 1962, 94.

Broeke ... pierde middelerwijl met toegeknepen ogen rond zich uit. De zaken stonden opperbest, alles liep naar wens, STREUVELS 1964, 279.

II. Braken (inz. na een braspartij).

< >