Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

interim

betekenis & definitie

I. Tussentijds ambt; tijdelijke betrekking, veelal ter vervanging van een (langdurig) zieke, inz. in het onderwijs: vervanging; thans ook in toep. op een tijdelijke baan als uitzendkracht; - een interim doen, (een ambt) waarnemen, ook: als uitzendkracht werken; een interim hebben, (onderw.) als tijdelijke leerkracht aangesteld zijn.

Tijdens de ziekte van Prof. N. wordt zijn collega, Prof. X., met de interim belast, Keurig Ndl 1966, 93.

Uit de vragen en opmerkingen ... bleek inderdaad dat de meesten interim gingen doen omdat de RVA hen niet aan werk kon helpen, Standaard 29/3/1974. Persoonlijke gegevens: - schooljaar 1978-79: interims: Instituut Lichamelijke Opvoeding - Dilbeek, Uit een sollicitatiebrief Leuven 26/7/1979.

II. Iem. die ad interim werkzaam is: tijdelijke (werk)kracht, inz. bij het onderwijs: tijdelijke leerkracht, vervanger (-ster), invaller (-ster); waarnemer (-neemster).

Op die school hebben ze op het ogenblik al drie interims; dat krijgt ge met al die leraressen die kinderen willen, Gehoord te Antwerpen 1978.

Opm.: In de standaardt. uitsl. in de verb. ad interim.

< >