Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

frul

betekenis & definitie

1. Ter aand. van iets zonder waarde: prul; ook in toep. op versieringen: lintje, strikje enz.

Eene vrouwmuts met frullen die neerhangen over den nek, BO.

Heur kleed hing vol lintjes en frullekens, C.

2. Ter aand. van een nietig, waardeloos pers.: sul; een frul van een vent-, - ook in toep. op een hoer, en als troetelnaam; - overdr. ook: mannelijk lid, penis.

< >